ECLI:NL:CRVB:2020:689

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
17-7161 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ANW-uitkering met terugwerkende kracht na fout van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die een nabestaandenuitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) aanvroeg, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat haar echtgenoot op het moment van overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Na een nieuwe aanvraag in 2015, waarbij appellante aangaf een Franse uitkering te ontvangen, heeft de Sociale verzekeringsbank (Svb) het eerdere besluit gehandhaafd. De Svb heeft uiteindelijk een ANW-uitkering toegekend met terugwerkende kracht van één jaar, wat appellante betwistte in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het eerdere besluit onmiskenbaar onjuist was door een fout van appellante. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Svb niet verantwoordelijk was voor de onjuiste informatie die appellante had verstrekt. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verdere terugwerkende kracht rechtvaardigden. De getuigenverklaring die appellante in hoger beroep aanvoerde, leidde niet tot een ander oordeel. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.7161 ANW

Datum uitspraak: 18 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
4 oktober 2017, 17/3032 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Namens appellante zijn mr. Schröder en de zwager van appellante [naam zwager] verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Erkens.
Het onderzoek is heropend en appellante is in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te brengen. De Svb heeft daarop gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht (nader) ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De echtgenoot van appellante is [in] 2010 overleden. Appellante heeft op 1 augustus 2012 een aanvraag gedaan om toekenning van een nabestaandenuitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW). Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft de Svb deze aanvraag afgewezen, omdat de echtgenoot van appellante op de dag van zijn overlijden niet verzekerd was voor de ANW. Het besluit van 8 oktober 2012 is door de Caisse Nationale de Sécurité Sociale (CNSS) aan appellante bekendgemaakt. Appellante heeft hiertegen geen rechtsmiddel aangewend, waardoor dat besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Op 9 juli 2014 heeft appellante de Svb opnieuw verzocht om toekenning van een ANW-uitkering. De Svb heeft appellante hierop bij brief van 16 oktober 2014 een kopie van het besluit van 8 oktober 2012 toegezonden.
1.2.
Op 17 maart 2015 heeft appellante een nieuwe ANW-aanvraag ingediend bij de Svb. Daarbij heeft appellante aangegeven dat zij een nabestaandenuitkering uit Frankrijk ontvangt. Bij besluit van 26 juni 2015 heeft de Svb onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Awb het besluit van 8 oktober 2012 gehandhaafd. Na telefonisch contact heeft de gemachtigde van appellante een kopie van de toekenning van de Franse uitkering aan de Svb toegezonden. Hierop heeft de Svb navraag gedaan bij het Franse zusterorgaan. Daaruit is gebleken dat appellante in Frankrijk een op 12 mei 2011 gedateerde aanvraag heeft gedaan om toekenning van een nabestaandenuitkering, die op 26 januari 2012 is ontvangen. Appellante heeft op die aanvraag geen werkzaamheden in Nederland vermeld. Het Franse orgaan heeft aan appellante met ingang van 1 december 2010 een nabestaandenuitkering toegekend.
1.3.
Bij besluit van 30 november 2016 heeft de Svb aan appellante met ingang van juni 2014 een ANW-uitkering toegekend. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt wat betreft de ingangsdatum van de uitkering.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 12 april 2017 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar tegen het besluit van 30 november 2016 gegrond verklaard. Daarbij is de ingangsdatum van de ANW-uitkering alsnog gesteld op maart 2014, één jaar voor de ontvangst van het verzoek om herziening van maart 2015. Daartoe is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval dat aanleiding geeft de uitkering eerder te doen ingaan, nu appellante in Frankrijk eerder een aanvraag heeft ingediend dan in Nederland en daarbij niet heeft vermeld dat haar echtgenoot in Nederland heeft gewerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de Svb terecht met één jaar terugwerkende kracht vanaf de datum van de nieuwe aanvraag een ANW-uitkering heeft toegekend. Daarvoor is in aanmerking genomen dat het besluit van 8 oktober 2012 in rechte is komen vast te staan. Op grond van de Svb beleidsregels was dat besluit achteraf bezien onmiskenbaar onjuist, maar niet ten gevolge van een fout van de Svb. Appellante heeft bij haar aanvraag van 1 augustus 2012 niet vermeld dat haar echtgenoot ook in Frankrijk had gewerkt en op grond daarvan verzekerd was voor de ANW, terwijl zij dat wel wist. Verder is de rechtbank van oordeel dat een onjuiste opgaaf door een derde, die appellante heeft geholpen bij het invullen van haar aanvraag, volgens vaste rechtspraak voor
rekening en risico van appellante komt. Tot slot is overwogen dat geen sprake is van een bijzonder geval dat aanleiding geeft tot een verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar. Niet is gebleken dat appellante vanwege medische redenen haar eigen belangen niet kon behartigen. Daarbij is in aanmerking genomen dat appellante wel in staat was om in Frankrijk en in Nederland een aanvraag in te dienen.
3. In hoger beroep heeft appellante de in beroep naar voren gebrachte gronden herhaald. Op de zitting is het standpunt ingenomen dat de Svb wist of had kunnen weten dat de echtgenoot van appellante een uitkering uit Frankrijk ontving. Daarvoor zijn afschriften van de aanvragen van een nabestaandenuitkering in Nederland en Frankrijk ingezonden van 10 en 12 mei 2011. Ook is een getuigenverklaring ingezonden van [naam] , waarin deze persoon heeft verklaard dat hij in 2011 op verzoek van appellante meerdere keren contact met de Svb heeft gehad over haar aanvraag om toekenning van een ANW-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is de ingangsdatum van de toekenning van de ANW-uitkering.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen worden ten volle onderschreven.
4.3.
De namens appellante in hoger beroep ingezonden stukken hebben niet tot het oordeel kunnen leiden dat het besluit van 8 oktober 2012 onmiskenbaar onjuist is ten gevolge van een fout van de Svb. Daarvoor is in aanmerking genomen dat de Svb gemotiveerd heeft weersproken dat zij geen aanvraag van 10 mei 2011 door de CNSS heeft ontvangen. De Svb heeft niet eerder dan op 28 augustus 2012 een aanvraag om een ANW-uitkering van appellante ontvangen. Verder heeft meegewogen het door de Svb ingezonden afschrift van de aanvraag van de echtgenoot van appellante van een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet. Hieruit blijkt dat de echtgenoot van appellante heeft ingevuld dat hij nooit buiten Nederland heeft gewerkt, waardoor er voor de Svb geen enkele aanleiding bestond om onderzoek te doen naar een mogelijk arbeidsverleden in Frankrijk. De Svb heeft zich met inachtneming van de beleidsregel SB1076 terecht op het standpunt gesteld dat het besluit van 8 oktober 2012 onmiskenbaar onjuist is als gevolg van een fout van appellante. Dit betekent dat de ANW-uitkering terecht met één jaar terugwerkende kracht is toegekend vanaf het moment dat appellante op 17 maart 2015 het verzoek heeft ingediend. De in hoger beroep ingebrachte getuigenverklaring van [naam] heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2020.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) P. Boer