ECLI:NL:CRVB:2020:683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/3969 WIA-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellant een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het Uwv heeft na medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% is. Dit besluit werd genomen op 11 april 2017, waarna het bezwaar van appellant op 12 december 2017 ongegrond werd verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 14 juni 2018 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de functies die aan appellant waren toegewezen, geschikt waren.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functie van productiemedewerker industrie geschikt is. Appellant stelt dat de belastbaarheid op het item frequent reiken tijdens het werk wordt overschreden. Het Uwv verdedigt de geschiktheid van de functie door te stellen dat de overschrijding van de belastbaarheid kan worden gecompenseerd door voorover te buigen, waardoor de reikafstand verkleind wordt. Appellant betwist deze redenering en stelt dat de functie niet geschikt is, omdat er onvoldoende functies overblijven om een schatting te kunnen maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak op 5 maart 2020 geoordeeld dat de geschiktheid van de functie productiemedewerker industrie in medisch opzicht niet in twijfel kan worden getrokken. De Raad volgt de argumentatie van de arbeidsdeskundige, die heeft aangetoond dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden door de compensatie van het vooroverbuigen. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep van appellant ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3969 WIA-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 juni 2018, 18/659 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 5 maart 2020
Zitting heeft: M. Schoneveld
Griffier: M. Graveland
Ter zitting zijn verschenen: appellant, bijgestaan door mr. I. Winia. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Het Uwv heeft, na medisch en arbeidskundig onderzoek, bij besluit van 11 april 2017 geweigerd aan appellant met ingang van 15 mei 2017 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op minder dan 35%. Bij besluit van 12 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig geweest en bestaat geen aanleiding om de uitkomst daarvan onjuist te achten. Verder volgt de rechtbank de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat de geduide functies geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft gemotiveerd onderbouwd waarom de belastbaarheid van appellant ten aanzien van de functie productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) niet wordt overschreden, ondanks de signalering op het item frequent reiken tijdens het werk.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geoordeeld heeft dat de functie van productiemedewerker industrie geschikt is voor appellant, omdat de belastbaarheid van appellant ten aanzien van het item frequent reiken tijdens het werk in die functie wordt overschreden. De geschiktheid van de functie wordt door het Uwv gestoeld op de gedachte dat de overschrijding van de belastbaarheid wordt gecompenseerd door voorover te buigen, waardoor de reikafstand verkleind wordt. Appellant stelt zich op het standpunt dat de door het Uwv bedoelde compensatie een ongeoorloofde relativering van de belastbaarheid betreft. Nu de functie productiemedewerker industrie niet geschikt is vanwege overschrijding van de belastbaarheid, resteren er onvoldoende functies om een schatting te kunnen uitvoeren en had appellant in aanmerking moeten worden gebracht voor een WIA-uitkering.
4. Het geschil tussen partijen in hoger beroep beperkt zich tot de vraag of de geduide functie productiemedewerker industrie in medisch opzicht geschikt is voor appellant. In dat kader is door appellant aangevoerd dat in deze functie sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid op het item 4.9.1 (frequent reiken tijdens het werk). In de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is neergelegd dat appellant op dit item licht beperkt is en in staat wordt geacht tot 600 keer per uur te reiken. De belasting van de functie productiemedewerker industrie behelst reiken tot 1000 maal ongeveer 40 centimeter achtereen (tot circa 1200 keer per uur). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 15 februari 2018 inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom, ondanks de signalering op dit item, die functie toch geschikt geacht wordt voor appellant. Daartoe heeft de arbeidsdeskundige erop gewezen dat appellant niet beperkt is op het item 4.10.0 (buigen) en dat door het licht vooroverbuigen van 10 graden de reikafstand kan worden verkleind van 40 naar 30 cm, waardoor volgens de informatie uit het CBBS niet meer gesproken kan worden van ‘reiken’. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft verder in genoemd rapport aangegeven dat appellant op het item 4.10.0 (buigen) niet is beperkt en op het item 4.11.1 (frequent buigen tijdens werk) licht beperkt is en in staat tot 300 keer per uur buigen. Gelet hierop wordt het vooroverbuigen met 10 graden, waardoor de reikafstand verkleind wordt met circa 10 cm, zeker mogelijk geacht voor appellant. Daaraan wordt nog toegevoegd dat volgens de toelichting op het item 4.10.0 in de basisinformatie CBBS minder dan 15 graden buigen niet als belasting wordt beschouwd. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het licht vooroverbuigen van 10 graden geen overschrijding oplevert op het item 4.11.1. Anders dan appellant heeft aangevoerd, leidt de compensatie op het item reiken dan ook niet tot een overschrijding van de belastbaarheid op het item frequent buigen. Het hoger beroep slaagt niet.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) M. Graveland (getekend) M. Schoneveld