ECLI:NL:CRVB:2020:650

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
18/3106 ZW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank over de belastbaarheid en geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2018. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde belastbaarheid van appellant en zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Appellant had in hoger beroep een rapportage ingediend over zijn fysieke klachten, opgesteld op 19 mei 2017. De Centrale Raad oordeelt dat deze rapportage, die door de rechtbank in beroep buiten beschouwing was gelaten, niet leidt tot een ander oordeel. De rapportage is opgesteld in het kader van de Participatiewet, wat een ander beoordelingskader is dan dat voor het recht op ziekengeld. Bovendien is het onderzoek dat aan de rapportage ten grondslag ligt summier, waardoor er geen concrete gegevens zijn die het standpunt van appellant kunnen onderbouwen.

De Centrale Raad wijst ook op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft ingegaan op de discussie over de duur en intensiteit van het hardlopen van appellant. De verzekeringsarts heeft tijdens de hoorzitting navraag gedaan over de frequentie en duur van het hardlopen, waarbij appellant aangaf dat hij 40 minuten per dag hardloopt, in plaats van de anderhalf uur die hij eerder had genoemd. De Centrale Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de lezing van de verzekeringsarts en concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.

Uitspraak

18.3106 ZW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2018, 17/4998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 februari 2020
Zitting heeft: mr. A.I. van der Kris als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: H. Spaargaren
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F.M. den Hollander.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Het oordeel van de rechtbank in de aangevallen uitspraak is juist. De rechtbank heeft terecht geen reden gezien om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant en zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.
De door appellant in hoger beroep ingebrachte Rapportage diagnose fysieke klachten van
19 mei 2017 (Rapportage), die door de rechtbank in beroep buiten beschouwing is gelaten, leidt niet tot een ander oordeel. De Rapportage is opgesteld in het kader van de Participatiewet. Dit is een ander kader dan voor de beoordeling van het recht op ziekengeld geldt. Daarnaast is het onderzoek dat aan de Rapportage ten grondslag ligt summier. Hieruit vallen geen concrete gegevens af te leiden die het standpunt van appellant kunnen onderbouwen.
Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan het uitgangspunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant als hobby hardloopt. Deze arts is adequaat ingegaan op de discussie tussen partijen over de duur en de intensiteit van dit hardlopen. In haar rapport van 9 juli 2018 heeft zij nader toegelicht dat zij hiernaar tijdens de hoorzitting bij appellant navraag heeft gedaan, juist omdat wat appellant hierover tegenover de verzekeringsarts had verteld vragen bij haar opriep. Appellant heeft toen te kennen gegeven dat niet anderhalf uur maar
40 minuten per dag hard te lopen (afwisselend rennen en wandelen). De verzekeringsarts bezwaar en beroep is hier vervolgens bij de beoordeling van uitgegaan. Er bestaat geen aanleiding te twijfelen aan de lezing van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de door appellant ingebrachte Rapportage is bovendien ook opgenomen dat hij als hobby hardlopen heeft. Dat hij dit niet doet is ook gelet daarop niet aannemelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend.) H. Spaargaren (getekend.) A.I. van der Kris