Uitspraak
18.3106 ZW-PV
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2018. De rechtbank had in haar uitspraak geoordeeld dat er geen reden was om te twijfelen aan de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) vastgestelde belastbaarheid van appellant en zijn geschiktheid voor de geselecteerde functies. De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Appellant had in hoger beroep een rapportage ingediend over zijn fysieke klachten, opgesteld op 19 mei 2017. De Centrale Raad oordeelt dat deze rapportage, die door de rechtbank in beroep buiten beschouwing was gelaten, niet leidt tot een ander oordeel. De rapportage is opgesteld in het kader van de Participatiewet, wat een ander beoordelingskader is dan dat voor het recht op ziekengeld. Bovendien is het onderzoek dat aan de rapportage ten grondslag ligt summier, waardoor er geen concrete gegevens zijn die het standpunt van appellant kunnen onderbouwen.
De Centrale Raad wijst ook op het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep adequaat heeft ingegaan op de discussie over de duur en intensiteit van het hardlopen van appellant. De verzekeringsarts heeft tijdens de hoorzitting navraag gedaan over de frequentie en duur van het hardlopen, waarbij appellant aangaf dat hij 40 minuten per dag hardloopt, in plaats van de anderhalf uur die hij eerder had genoemd. De Centrale Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de lezing van de verzekeringsarts en concludeert dat er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.