ECLI:NL:CRVB:2020:629
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 29 maart 2012 ziek meldde, had op 1 september 2015 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2015. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
Tijdens de zitting op 7 februari 2020 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. Appellante voerde aan dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en kondigde aan met nadere medische onderbouwing te komen. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangedragen gronden summier waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere oordelen van de rechtbank konden ondermijnen.
De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.