ECLI:NL:CRVB:2020:629

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
17/3058 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die zich op 29 maart 2012 ziek meldde, had op 1 september 2015 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv had vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was, gebaseerd op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2015. De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

Tijdens de zitting op 7 februari 2020 heeft appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. Het Uwv werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. Appellante voerde aan dat zij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen en kondigde aan met nadere medische onderbouwing te komen. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangedragen gronden summier waren en dat er geen nieuwe medische gegevens waren overgelegd die de eerdere oordelen van de rechtbank konden ondermijnen.

De Centrale Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv toereikend had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.

Uitspraak

17.3058 WIA

Datum uitspraak: 11 maart 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 3 maart 2017, 16/1229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.M. Pommé, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 februari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. D.M. Gijzen, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1. Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker geneeskundige dienst voor 38 uur per week. Op 29 maart 2012 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Op 1 september 2015 heeft appellante een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In het kader van de WIA‑aanvraag heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 november 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 19 november 2015 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van 27 maart 2014 een WIA‑uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is geacht. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 9 maart 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat het medisch onderzoek niet op zorgvuldige wijze, volledig en conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelend sector in hun beoordeling betrokken, waaronder de brief van de huisarts, waaruit volgt dat appellante veel last heeft van koude-allergie/urticaria, meer in het bijzonder bij koudere weersomstandigheden of bij omslagen van weer. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat ook zij uitgaan van de diagnose koude-allergie/urticaria en dat zij bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante rekening hebben gehouden met de diverse beperkingen die daarmee gepaard gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan in de overgelegde medische stukken geen onderbouwing worden gevonden voor de stelling dat appellante meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat appellante in staat moet worden geacht om de geselecteerde functies te vervullen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellante heeft aangekondigd met een nadere medische onderbouwing te komen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellante in hoger beroep aangedragen gronden zijn summier en bestaan met name uit de aankondiging dat, ter onderbouwing van haar stelling dat de verzekeringsartsen haar beperkingen hebben onderschat, nadere medische gegevens zullen worden ingebracht. Ter zitting van de Raad is door de gemachtigde van appellante toegelicht dat en waarom het inbrengen van deze gegevens niet meer van de grond is gekomen. Onder deze omstandigheden ziet de Raad geen aanknopingspunten om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de aangevoerde gronden voldoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Nu appellante geen medisch-objectieve informatie heeft overgelegd die twijfel oproept aan het oordeel van de rechtbank, moet dit, met de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, worden onderschreven.
4.2.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv toereikend heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
4.3.
De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) C.I. Heijkoop