ECLI:NL:CRVB:2020:609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
19/3773 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak, maar heeft het griffierecht van € 128,- niet binnen de gestelde termijn betaald. De Raad heeft appellant herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en de gevolgen van het niet tijdig betalen. Ondanks een beroep op betalingsonmacht, heeft de Raad geoordeeld dat appellant niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht niet tijdig is betaald en heeft het hoger beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van griffier E. Blijleven-de Vries, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Datum uitspraak: 10 maart 2020
19/3773 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
19 juli 2019, 18/6380 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Moghni, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108,
eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 5 september 2019 is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 128,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij brief van 1 oktober 2019 is namens appellant een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Bij brief van 7 oktober 2019 is de gemachtigde van appellant gewezen op de criteria die gelden voor het aannemen van ‘betalingsonmacht’. De gemachtigde van appellant is een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van het bij de brief gevoegde formulier te reageren op voornoemde brief. Daarbij is de gemachtigde van appellant erop gewezen dat het beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen als het formulier niet op tijd is teruggestuurd, niet compleet is ingevuld en/of gegevens ontbreken en dat er geen gelegenheid is tot aanvulling van het formulier of de gegevens.
Appellant heeft dit formulier ingevuld en ondertekend ingezonden. De Raad heeft het op
16 oktober 2019 ontvangen.
Bij brief van 16 oktober 2019 heeft de Raad een inkomensverklaring met betrekking tot appellant opgevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand.
Bij brief van 23 oktober 2019, ontvangen op 24 oktober 2019, heeft de Raad voor Rechtsbijstand de inkomensverklaring van appellant overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat het verzamelinkomen van appellant € 19.751,- bedraagt in het peiljaar 2017.
Bij brief van 24 oktober 2019 is aan de gemachtigde van appellant een termijn van twee weken gegeven om door middel van het invullen en retourneren van de bij de brief gevoegde verklaring te reageren, nu de gegevens in de inkomensverklaring niet actueel waren.
Bij brief van 1 november 2019 heeft appellant een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat de inkomensgegevens actueel zijn.
Bij brief van 21 november 2019 heeft de Raad de gemachtigde van appellant meegedeeld dat appellant niet aan de criteria voor betalingsonmacht voldoet en dat zijn beroep op betalingsonmacht wordt afgewezen. Daarbij is de gemachtigde van appellant meegedeeld dat hij een nieuwe herinnering van het griffierecht zal krijgen en is hem verzocht het griffierecht binnen de op de nota gestelde termijn te betalen. Voorts is erop gewezen dat overschrijding van die termijn kan leiden tot een niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep.
Bij aangetekende brief van 23 november 2019 is de gemachtigde van appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief dient te zijn bijgeschreven op de in die brief genoemde bankrekening dan wel contant moet zijn betaald op het bezoekadres van de Raad. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld zal worden.
Het griffierecht is niet binnen de termijn betaald.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut, in tegenwoordigheid van E. Blijleven-de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) E. Blijleven-de Vries
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.