ECLI:NL:CRVB:2020:580
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die zich op 19 september 2011 ziek meldde met diverse fysieke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende appellant op 4 april 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering toe, met een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Na bezwaar van appellant, die zich volledig arbeidsongeschikt achtte, stelde het Uwv op 15 december 2014 de arbeidsongeschiktheid vast op minder dan 35%. Dit had geen gevolgen voor de uitkering, die tot 10 november 2016 was toegekend. Op 22 augustus 2016 werd appellant meegedeeld dat zijn uitkering per 10 november 2016 zou eindigen. Appellant maakte bezwaar, maar het Uwv handhaafde zijn besluit na medisch onderzoek.
De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen het Uwv-besluit ongegrond, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was en dat de beëindiging van de WGA-uitkering gerechtvaardigd was. De rechtbank had voldoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant medisch geschikt waren, en het hoger beroep van appellant werd verworpen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 5 maart 2020.