Uitspraak
18.2312 AOW
OVERWEGINGEN
18 juli 1990. Verder is nog een afschrift ingezonden van het gemeente-energiebedrijf Rotterdam van juli 1990. Tot slot is ingebracht een fiscaal nummer van [naam] , woonachtig in [gemeente 2] .
Centrale Raad van Beroep
Op 5 maart 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een aanvraag voor een AOW-pensioen had ingediend. De aanvraag werd afgewezen omdat niet kon worden vastgesteld dat de appellant in Nederland had gewoond of gewerkt, wat essentieel is voor het verkrijgen van een AOW-pensioen. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij wel verzekerd was geweest voor de AOW en had bewijsstukken ingediend ter ondersteuning van zijn claim.
De Raad beoordeelde de ingediende stukken, waaronder loonstroken en inschrijvingen bij een uitzendbureau, maar concludeerde dat deze niet voldoende bewijs leverden voor de verzekerde tijdvakken. De Svb had eerder vastgesteld dat de appellant slechts voor een kort tijdvak in 1990 verzekerd was geweest, en dat dit niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een AOW-pensioen.
De rechtbank Amsterdam had eerder de uitspraak van de Svb bevestigd, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak nu ook bevestigd. De Raad oordeelde dat, zelfs als de appellant meer periodes van verzekering had kunnen aantonen, deze niet zouden leiden tot de conclusie dat hij recht had op een AOW-pensioen. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende verzekerde tijdvakken voor de toekenning van sociale zekerheidsuitkeringen.