Uitspraak
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarden behoeven daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Uwv om haar Wajong-uitkering te verlagen van 75% naar 70% van het minimumloon, omdat zij volgens het Uwv arbeidsvermogen heeft. Appellante, geboren in 1986, ontving sinds 2004 een Wajong-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vanwege een verstandelijke beperking en gedragsstoornissen. Na de invoering van de Wajong 2015 heeft het Uwv haar recht op uitkering opnieuw beoordeeld. In 2016 concludeerde het Uwv, na onderzoek, dat appellante arbeidsvermogen had, wat leidde tot de verlaging van haar uitkering.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond. Appellante betwistte in hoger beroep dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt en voerde aan dat haar medische toestand sinds 2008 is verslechterd. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv heeft gevolgd. De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar beperkingen, in staat is om zelfstandig te functioneren in de maatschappij en dat zij over voldoende arbeidsvermogen beschikt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en de verlaging van de Wajong-uitkering naar 70% van het minimumloon per 1 januari 2018.