ECLI:NL:CRVB:2020:545
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toekenning van een nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante met ingang van 1 december 2013 geen nabestaandenuitkering toekomt, omdat zij minder dan 45% arbeidsongeschikt is. Appellante had eerder een nabestaandenuitkering ontvangen op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van haar echtgenoot op 27 januari 2013. Deze uitkering werd beëindigd toen haar jongste kind 18 jaar werd. Appellante stelde dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt was en daarom recht had op een nabestaandenuitkering. De Sociale verzekeringsbank (Svb) had echter op basis van medisch en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat appellante minder dan 45% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarbij werd vastgesteld dat de medische onderbouwing van de Svb juist was. Appellante had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de eerdere conclusies over haar arbeidsongeschiktheid konden weerleggen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch geschikt waren, en dat er geen reden was om uit te gaan van een hoger maatmaninkomen dan het Uwv had vastgesteld. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.