ECLI:NL:CRVB:2020:541
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen schorsing van ZW-uitkering en opgelegde maatregel van 10%
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als cafémedewerker werkzaam was bij een ex-werkgever, had zijn Ziektewet (ZW) uitkering zien schorsen na het niet verschijnen op een spreekuur van de bedrijfsarts op 5 oktober 2016. De schorsing werd door het Uwv opgelegd, en de appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.
De Raad oordeelde dat de schorsing van de ZW-uitkering ongedaan was gemaakt door het bezoek van de appellant aan het spreekuur van de bedrijfsarts op 28 oktober 2016. De Raad stelde vast dat er geen schade was geleden door de vertraging in de uitbetaling van de uitkering, waardoor het hoger beroep met betrekking tot de schorsing niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarnaast werd de opgelegde maatregel van 10% door het Uwv bevestigd, omdat de appellant niet op het spreekuur was verschenen, wat leidde tot onzekerheid over zijn recht op de ZW-uitkering. De Raad volgde de eerdere overwegingen van de rechtbank en bevestigde de beslissing van de rechtbank.
De uitspraak benadrukt het belang van het verschijnen op spreekuren en de gevolgen van het niet verschijnen voor de uitkering. De Raad concludeerde dat de appellant geen nieuwe medische gegevens had ingediend die zijn standpunt konden ondersteunen, en dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan door T. Dompeling, met A.L. Abdoellakhan als griffier.