ECLI:NL:CRVB:2020:530
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor lensimplantaten op basis van de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening
In deze zaak heeft appellante op 29 december 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een torische implantlens, die noodzakelijk is voor een oogoperatie. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er een voorliggende voorziening is, namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw), die passend en toereikend is voor de kosten. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de operatie medisch noodzakelijk is en dat de kosten voor de torische implantlens niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. Appellante stelt dat zij door haar cilindrische afwijking meer baat heeft bij een torische lens, die haar zicht aanzienlijk kan verbeteren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving als een voorliggende voorziening moeten worden beschouwd, en dat de kosten voor de torische implantlens niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt volgens artikel 15 van de PW.
De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand correct was. De omstandigheid dat appellante de torische lens belangrijk vindt voor haar zicht, is niet voldoende om aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand te voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.