ECLI:NL:CRVB:2020:530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
17/6860 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van bijzondere bijstand voor lensimplantaten op basis van de Zorgverzekeringswet als voorliggende voorziening

In deze zaak heeft appellante op 29 december 2016 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) voor de kosten van een torische implantlens, die noodzakelijk is voor een oogoperatie. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat er een voorliggende voorziening is, namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw), die passend en toereikend is voor de kosten. De rechtbank Den Haag heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de operatie medisch noodzakelijk is en dat de kosten voor de torische implantlens niet door de zorgverzekeraar worden vergoed. Appellante stelt dat zij door haar cilindrische afwijking meer baat heeft bij een torische lens, die haar zicht aanzienlijk kan verbeteren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving als een voorliggende voorziening moeten worden beschouwd, en dat de kosten voor de torische implantlens niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt volgens artikel 15 van de PW.

De Raad heeft geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand correct was. De omstandigheid dat appellante de torische lens belangrijk vindt voor haar zicht, is niet voldoende om aan de voorwaarden voor bijzondere bijstand te voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17 6860 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 september 2017, 17/3799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. Namens appellante is verschenen mr. De Witte. Het college is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 29 december 2016 een aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (PW) ingediend voor de kosten van een torische implantlens van € 700,-die bij een oogoperatie wordt ingebracht.
1.2.
Bij besluit van 17 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 mei 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat geen recht op bijzondere bijstand bestaat, omdat voor de gevraagde kosten sprake is van een voorliggende voorziening die passend en toereikend is als bedoeld in artikel 15 van de PW, te weten de Zorgverzekeringswet (Zvw). Voor zover de ziektekostenverzekering de kosten niet vergoedt, worden deze kosten als niet noodzakelijk aangemerkt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft aangevoerd dat de operatie aan haar ogen medisch noodzakelijk is en dat de kosten van de behandeling wel door de zorgverzekeraar worden vergoed, echter de kosten voor torische implantlenzen niet. Omdat appellante een cilindrische afwijking heeft, heeft zij meer baat bij een torische implantlens en moet deze lens als noodzakelijk worden beschouwd. De aanvraag om bijzondere bijstand is dan ook ten onrechte afgewezen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Zvw en de daarop gebaseerde regelgeving voor de kosten van (para)medische zorg in dit geval als een aan de PW voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de PW moeten worden beschouwd. Hieraan voegt de Raad toe dat in deze regelgeving een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten. De omstandigheid dat appellante een torische implantlens in plaats van een mono focale standaard kunstlens belangrijk vindt, omdat dit type lens haar zicht wezenlijk kan verbeteren zodat zij geen bril hoeft te dragen, kan niet leiden tot toekenning van (aanvullende) bijzondere bijstand, omdat artikel 15, eerste lid, van de PW hieraan in de weg staat.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.F. Wagner, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 maart 2020.
(getekend) M.F. Wagner
(getekend) L. Hagendijk