ECLI:NL:CRVB:2020:521
Centrale Raad van Beroep
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Gelderland inzake studiefinanciering en studieschuld
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 juli 2018, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ongegrond werd verklaard. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een bericht van de minister van 31 oktober 2017, waarin een openstaande restantschuld van € 4.407,50 werd vermeld. Appellant stelde dat hem in 2016 was meegedeeld dat zijn studieschuld op dat moment ongeveer € 250,- bedroeg, en dat hij op basis van deze informatie had vertrouwd op een lagere totale schuld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bericht van 31 oktober 2017, behoudens de opgelopen rente, geen wijziging van de al eerder vastgestelde studieschuld van appellant inhoudt. De schuld van € 250,- waarover in 2016 was gesproken, betrof een achterstallige schuld van begin 2014 en had geen betrekking op de totale studieschuld van appellant. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van gewekt vertrouwen ten aanzien van de omvang van de totale schuld en dat het bericht van 31 oktober 2017 geen besluit was waartegen beroep openstond.
De rechtbank had terecht het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.