ECLI:NL:CRVB:2020:52
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten wegens te late indiening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellante, die een urgentieverklaring voor een aangepaste woning had, had tweemaal een aanvraag om bijzondere bijstand voor inrichtingskosten ingediend. Beide aanvragen werden door het Drechtstedenbestuur afgewezen, omdat de kosten zich nog niet voordeden. De appellante verhuisde op 5 december 2016 naar een andere woning en diende op 22 september 2017 opnieuw een aanvraag in, vergezeld van bonnen van aankopen die haar moeder had voorgeschoten. Het bestuur wees deze aanvraag af op drie gronden: de kosten waren al gemaakt vóór de aanvraag, de kosten waren al betaald voordat de aanvraag was ontvangen, en de aanvraag betrof schulden waarvoor geen bijzondere bijstand kan worden verleend volgens de Participatiewet.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat het bestuur had gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel door onvoldoende informatie te verstrekken over het moment van indiening van de aanvraag en de voorwaarden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellante was om tijdig een aanvraag in te dienen. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij niet in staat was om tijdig contact op te nemen met het bestuur voor verduidelijking. Het hoger beroep werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, waardoor de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand in stand bleef. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.