ECLI:NL:CRVB:2020:513

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
19/150 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verlenging tijdelijke aanstelling ambtenaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 28 november 2018 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almere ongegrond verklaarde. Appellante was sinds 1 september 2016 tijdelijk aangesteld in de functie van ambtenaar, met de belofte dat bij gebleken geschiktheid deze aanstelling zou worden omgezet in een vaste aanstelling. Echter, na een beoordeling door haar leidinggevende, waarin haar functioneren als onvoldoende werd aangemerkt, besloot het college om de tijdelijke aanstelling met zes maanden te verlengen in plaats van om te zetten naar een vaste aanstelling. Appellante stelde dat het besluit tot verlenging onvoldoende zorgvuldig tot stand was gekomen en niet deugdelijk was gemotiveerd, en dat de beoordeling niet door het bevoegd gezag was vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat er nog twijfel bestond over de geschiktheid van appellante voor de functie, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de beoordeling en de verslagen van de gesprekken voldoende basis boden voor het besluit van het college, ondanks de positieve punten die ook in de verslagen naar voren kwamen.

Uitspraak

19.150 AW

Datum uitspraak: 28 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 november 2018, 18/1720 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Almere (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. K.A.M. Korssen-van der Ruijt hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. M.J. Hofste, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Korssen-van der Ruijt. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Hofste en R. Schilderinck.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is met ingang van 1 september 2016 in tijdelijke dienst aangesteld bij wijze van proef voor de duur van een jaar in de functie van [functie] bij de [dienst], [afdeling]. Bij gebleken geschiktheid zou na dit jaar een aanstelling in vaste dienst volgen.
1.2.
Op 30 maart 2017 zijn tijdens een persoonlijk werkcontract-gesprek (PWC-gesprek) werkafspraken gemaakt tussen appellante en haar toenmalig leidinggevende ([X.]). Tijdens een functioneringsgesprek op 8 mei 2017 is een aantal ontwikkelpunten vastgesteld.
1.3.
Vervolgens is er met het oog op het einde van de proeftijd over de periode
1 september 2016 tot 1 september 2017 door [X.] een beoordeling opgemaakt, waarbij het functioneren van appellante als onvoldoende is aangemerkt. Als toelichting op de totaalscore is opgemerkt: “Het komen tot uitvoering van beleid en concrete advisering is op dit moment onvoldoende om over te gaan tot een vaste aanstelling.” Deze beoordeling is niet formeel vastgesteld, maar appellante heeft hiervan kennis kunnen nemen en erop gereageerd.
1.4.
Bij besluit van 16 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 25 maart 2018 (bestreden besluit), heeft het college de tijdelijke aanstelling van appellante met zes maanden verlengd tot 1 maart 2018. Hieraan is ten grondslag gelegd dat er gelet op het PWC-gesprek van 30 maart 2017, het functioneringsgesprek van 8 mei 2017 en de beoordeling twijfel bestaat of appellante kan voldoen aan alle in redelijkheid te stellen eisen en verwachtingen voor de vervulling van deze functie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat, omdat appellante weliswaar geen vaste aanstelling heeft gekregen maar de aanstelling in tijdelijke dienst wel is verlengd, de toetsing van het bestreden besluit beperkt is tot de vraag of nog twijfel bestond of appellante aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het functioneren van appellante tegen het einde van de tijdelijke aanstelling nog niet op alle onderdelen voldoende was. Bij die stand van zaken was er nog ruimte voor twijfel over de vraag of zij aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen had voldaan, waardoor die vraag nog niet volledig kon worden beantwoord. Dat geen sprake is van een vastgestelde beoordeling is in dit kader niet van belang. Bij het besluit om de tijdelijke proefaanstelling niet om te zetten in een vaste aanstelling, maar deze te verlengen, is niet voorgeschreven dat daaraan een beoordeling ten grondslag ligt. Overigens kan het bestreden besluit de hiervoor vermelde toets doorstaan.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante betoogt dat het besluit tot verlenging van haar aanstelling onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en niet deugdelijk is gemotiveerd. Het is slechts gebaseerd op de beoordeling door [X.], die aantoonbaar niet integer heeft gehandeld. Uit het PWC- en functioneringsgesprek blijkt weliswaar dat ze ontwikkelpunten had, maar het was de cultuur binnen de gemeente Almere om continue te werken aan ontwikkeling en die dus te benoemen. Dat wil echter niet zeggen dat ze niet goed functioneerde. Ook uit de gespreksverslagen blijkt niet dat ze niet voldeed aan de gestelde eisen en verwachtingen. Sterker nog, ze functioneerde juist goed en is ook cursussen gaan volgen, aldus appellante.
4.2.
Niet in geschil is dat de tijdelijke aanstelling bij wijze van proef na een jaar bij gebleken geschiktheid zou worden omgezet in een vaste aanstelling. Verder staat vast dat de opgemaakte beoordeling niet door het bevoegd gezag is vastgesteld en derhalve geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Ter beoordeling ligt voor of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten de tijdelijke aanstelling met een half jaar te verlengen in plaats van een vaste aanstelling te verlenen.
4.3.
Nu appellante een vaste aanstelling is onthouden, maar de proeftijdaanstelling wel is verlengd, is de toetsing van het besluit in beginsel beperkt tot de beantwoording van de vraag of het college niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat nog twijfel bestond of appellante aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. De Raad verwijst naar zijn uitspraak van 5 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX0524.
4.4.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het college niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat nog twijfel bestond of appellante aan de door het college in redelijkheid te stellen eisen of verwachtingen heeft voldaan. Die twijfel volgt niet alleen uit de opgemaakte beoordeling, maar ook uit de verslagen van de gesprekken van 30 maart 2017 en 8 mei 2017. Dat er ook positieve punten in staan doet daar niet aan af. Daaruit en uit de overige gedingststukken kan in ieder geval niet worden opgemaakt dat appellante op de dag voor haar vakantie voor het eerst met kritiek op haar functioneren zou zijn geconfronteerd. De Raad sluit zich aan bij de rechtbank, die ten overvloede heeft overwogen dat het niet de schoonheidsprijs verdient hoe [X.] het heeft aangepakt. Daaruit volgt echter niet dat, zoals appellante heeft aangevoerd, [X.] aantoonbaar niet integer heeft gehandeld.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput, in tegenwoordigheid van L.R. Daman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2020.
(getekend) J.J.T van den Corput
(getekend) L.R. Daman