ECLI:NL:CRVB:2020:503

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
17/7920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv, die met ingang van 6 oktober 2016 heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij stelt dat haar beperkingen zijn onderschat. De rechtbank Overijssel heeft eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv heeft in zijn verweerschrift de aangevallen uitspraak bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 27 februari 2020 behandeld.

Appellante, die als schoonmaakster werkte, meldde zich ziek na een val op het werk, met schouder-, arm- en handklachten, en daarnaast longklachten. Het Uwv weigerde haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij volgens de FML van 28 februari 2017 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft overwogen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 6 oktober 2016, voldoende gemotiveerd is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar nekklachten en dat de FML niet correct is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de informatie van de orthopedisch chirurg niet leidt tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft terecht geen extra beperkingen aangenomen, en de rapporten ondersteunen de conclusie dat appellante ondanks haar aandoeningen in staat is om te werken in medisch passende functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

17.7920 WIA

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
1 november 2017, 17/998 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. Y.W. Wijting hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E.H.J. aan der Stegge, kantoorgenoot van mr. Wijting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen met een rapport van de orthopedisch chirurg te reageren op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 september 2019.
Appellante heeft bij brief van 4 oktober 2019 een reactie van de orthopedisch chirurg ingezonden. Het Uwv heeft hierop bij rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 oktober 2019 gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster voor 20 uur per week. Op 9 oktober 2014 heeft zij zich ziek gemeld met schouder-, arm- en linkerhandklachten als gevolg van een val op het werk. Daarnaast spelen longklachten.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft de beperkingen van appellante weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 september 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens de functies administratief medewerker (document scannen) (SBC-code 315133), medewerker bibliotheek (SBC-code 315131) en besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) geselecteerd en op basis van de hoogste lonen een verlies aan verdiencapaciteit van 0% berekend.
1.3.
Bij besluit van 4 oktober 2016 heeft het Uwv geweigerd aan appellante met ingang van
6 oktober 2016 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 13 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van
28 februari 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 maart 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanvullende beperkingen in een FML van 28 februari 2017 aangenomen op de rubrieken 3 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), 4 (dynamische handelingen) en 6 (werktijden). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML geconcludeerd dat de eerder geselecteerde functies nog steeds geschikt en op de beoordelingsdatum voldoende actueel zijn en heeft onveranderd een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding, 6 oktober 2016, gemotiveerd is weergegeven in de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Naar aanleiding van het in bezwaar overgelegde rapport van De Landelijke Expertisebalie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML van 28 februari 2017 zijn neergelegd. Uitgaande van de juistheid van deze FML heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat. Appellante heeft onder verwijzing naar de in hoger beroep overgelegde informatie van de orthopedisch chirurg dr. R.J. Kroeze aangevoerd dat op de datum in geding ook sprake was van nekklachten. Hiermee is in de FML onvoldoende rekening gehouden. Appellante heeft voorts haar grond herhaald dat zij door haar longklachten onvoldoende energetisch belastbaar is en dat in de FML ten onrechte geen urenbeperking van 4 uur per dag/20 uur per week is vastgelegd. Ter ondersteuning hiervan heeft appellante verwezen naar het in beroep overgelegde rapport van De Landelijke Expertisebalie. Appellante heeft ten slotte haar gronden herhaald dat de overschrijdingen in de geselecteerde functies onvoldoende zijn gemotiveerd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 6 oktober 2016 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de FML van 28 februari 2017, wordt onderschreven. De door appellante ingebrachte informatie van de orthopedisch chirurg Kroeze leidt niet tot een ander oordeel. Hiertoe wordt als volgt overwogen. De orthopedisch chirurg heeft in zijn brief van 2 oktober 2019 gesteld dat het aannemelijk is dat in 2016 hand- en schouderklachten toerekenbaar waren aan de nekklachten. Dit op basis van een MRI-CWK uit 2015, vóór de datum in geding en een MRI-CWK uit 2018. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop vermeld dat onder meer uit de informatie van de neuroloog van 27 juli en 14 september 2017, revalidatiearts van 2 juni 2017 en orthopeed van 2 maart en 19 april 2017 is gebleken van cervicale problematiek, maar dat dit geen aanleiding geeft om op de datum in geding extra beperkingen aan te nemen. De in 2017 vastgestelde afwijkingen in de nek hebben ten tijde van de datum in geding niet geleid tot operatief ingrijpen. Gelet ook op het feit dat de verzekeringsarts in zijn rapport van 27 september 2016 geen nekklachten als zodanig heeft vermeld en in de FML van 28 februari 2017 beperkingen zijn aangenomen op onderdelen hand- en vingergebruik (knijp/grijpkracht, repetitieve hand/vingerbewegingen), toetsenbord bedienen en muis hanteren, schroefbewegingen met hand en arm, duwen/trekken, tillen/dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren en frequente zware lasten hanteren, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep terecht niet meer beperkingen in de FML aangewezen geacht. Appellante heeft ook niet te kennen gegeven welke beperkingen er meer of verdergaand aan de orde moeten worden geacht. De grond dat ten onrechte geen urenbeperking van 4 uur per dag/20 uur per week is vastgesteld slaagt niet. Met de rapporten van de verzekeringsarts van 27 september 2016 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 februari 2017 is genoegzaam toegelicht dat appellante ondanks haar aandoeningen energetisch belastbaar is en dat in armsparend en fysiek licht werk een urenbeperking niet noodzakelijk is.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 februari 2017 hebben de arbeidsdeskundigen voldoende overtuigend gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellante in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van E. Diele als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) E. Diele