ECLI:NL:CRVB:2020:502
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv in het kader van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld vanuit een situatie van werkloosheid, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uwv had haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en onvoldoende rekening had gehouden met haar lichamelijke klachten. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen redenen waren om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv op inzichtelijke wijze had toegelicht dat de functies die aan de EZWb ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De Raad merkte op dat appellante in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die haar standpunt onderbouwde. De rechtbank had ook terecht het verzoek om een onafhankelijke deskundige te benoemen afgewezen, omdat er geen twijfel bestond over de juistheid van de beoordeling door het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.