ECLI:NL:CRVB:2020:487

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
27 februari 2020
Zaaknummer
18/2116 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-toeslag door de Sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een ouderdomspensioen ontving ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) met een toeslag, had bezwaar gemaakt tegen de herziening van zijn toeslag en de terugvordering van te veel betaalde bedragen. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) voor een deel niet-ontvankelijk verklaard, wat de appellant niet kon volgen. De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het bezwaar van de appellant niet gericht was tegen de herziening. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking had op de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de herziening en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad bevestigde de terugvordering van de te veel betaalde toeslag, omdat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij te veel toeslag ontving. De Svb was gehouden tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag, en er waren geen dringende redenen om hiervan af te zien. De Svb werd veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 2.100,- bedroegen.

Uitspraak

18.2116 AOW

Datum uitspraak: 27 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 maart 2018, 16/5464 en 17/2004 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.M.M. Pater, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en O. Achkif, tolk. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), vermeerderd met een toeslag. Daarnaast ontving appellant een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling).
1.2.
Op 4 februari 2015 heeft een zoon van appellant telefonisch contact met de Svb opgenomen. In een telefoonrapport van dat gesprek is het volgende opgenomen:
“Meneer belde namens zijn ouders. Zijn moeder zorgt voor zijn broertje en wordt betaald vanuit een PGB miv 1 jan ’15 (ze heeft nog geen betaling ontvangen). Zijn ouders willen daarom de AIO stop zetten miv 1 jan ’15. Afgesproken om de teveel betaalde AIO over 1 jan ’15 te verrekenen met de VU (AOW/AIO in mei ’15 van meneer.”
1.3.
Bij besluit van 9 februari 2015 heeft de Svb hierop de AIO-aanvulling met ingang van 1 januari 2015 beëindigd en het te veel betaalde van appellant teruggevorderd.
1.4.
Naar aanleiding van een systeemmelding over inkomsten van de echtgenote van appellant is de Svb een onderzoek gestart.
1.5.
Na ontvangst van de inkomensgegevens van de echtgenote, heeft de Svb bij besluit van 16 juni 2016 (besluit 1) aan appellant meegedeeld dat hij vanaf januari 2015 geen recht heeft op toeslag.
1.6.
Bij een tweede besluit van 16 juni 2016 (besluit 2) is de onverschuldigd betaalde toeslag over de periode van januari tot en met mei 2016 ten bedrage van € 12.414,88 van appellant teruggevorderd.
1.7.
Bij het bestreden besluit van 11 oktober 2016 is het bezwaar tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
1.8.
In beroep tegen het bestreden besluit heeft de Svb bij besluit van 23 december 2016 (besluit 3) beslist over de wijze van invordering.
2. Bij de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat was gericht tegen besluit 1, niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat was gericht tegen besluit 2, is ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat in het telefoongesprek van 4 februari 2015 aan de Svb is gevraagd om de toeslag stop te zetten. Verder heeft appellant aangevoerd dat er dringende redenen zijn om de terugvordering te matigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op besluit 1, niet-ontvankelijk verklaard. Naar haar oordeel had appellant geen bezwaar gemaakt tegen besluit 1. De rechtbank kan hierin niet worden gevolgd. Weliswaar heeft appellant in de aanhef van het bezwaarschrift aangegeven dat het bezwaar is gericht tegen de terugvordering, maar uit de bewoordingen van het bezwaar kan worden afgeleid dat het bezwaarschrift ook was gericht tegen de herziening. De Svb heeft dat ook als zodanig opgevat en in het bestreden besluit het bezwaar tegen besluit 1 ongegrond verklaard. Dat betekent dat appellant in zijn beroep bij de rechtbank, voor zover dat uiteindelijk was gericht tegen besluit 1, ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. De aangevallen uitspraak moet in zoverre worden vernietigd.
4.2.
Er is geen aanleiding om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank om het beroep voor zover dat is gericht tegen besluit 1 opnieuw door de rechtbank te laten behandelen, omdat de zaak op grond van de beschikbare gegevens kan worden afgedaan.
4.3.
Tussen partijen is in geschil de beëindiging van de toeslag per januari 2015 en de terugvordering van de te veel betaalde toeslag over januari 2015 tot en met mei 2016
van € 12.414,88.
4.4.
Voorop wordt gesteld dat uit artikel 17a, eerste lid, van de AOW volgt dat indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, de Svb gehouden is het desbetreffende besluit te herzien of in te trekken. Uitgangspunt van artikel 17a, eerste lid, van de AOW is blijkens de wetsgeschiedenis dat in alle gevallen correctie van fouten moet plaatsvinden, maar dat aangesloten moet worden bij het rechtszekerheidsbeginsel zoals dat in de rechtspraak is ontwikkeld.
4.5.
De Svb heeft beleid ontwikkeld voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene rechtsbeginselen zoals het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening of intrekking met volledige terugwerkende kracht overgaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen onderkennen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.6.
Wat betreft de herziening van de toeslag wordt overwogen dat het appellant redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving. Uit het op zijn verzoek ontvangen besluit van 9 februari 2015, waarin de AIO-aanvulling per 1 januari 2015 werd beëindigd, had appellant kunnen begrijpen dat de toeslag op de AOW nog werd doorbetaald. Op dat besluit staat ook vermeld op welk bedrag aan toeslag appellant nog recht heeft. Uit het rapport van het telefoongesprek van 4 februari 2015 valt, anders dan appellant meent, niet af te leiden dat verzocht is om beëindiging van de toeslag. Het in hoger beroep ingebrachte schrijven van de [X.] heeft niet tot een ander oordeel geleid. Dit betekent dat er voor de Svb geen aanleiding bestond om op grond van het beleid geheel af te zien van herziening.
4.7.
Ten aanzien van de terugvordering moet voorop worden gesteld dat de Svb gehouden is tot terugvordering van onverschuldigd betaalde toeslag. Slechts in geval van dringende redenen is de Svb bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Dringende redenen als hiervoor bedoeld kunnen ingevolge vaste rechtspraak slechts zijn gelegen in de onaanvaardbaarheid van de – financiële en of sociale – gevolgen die een terugvordering voor een verzekerde heeft. Appellant heeft geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie, zodat niet kan worden geconcludeerd dat hij als gevolg van de terugvordering in een noodsituatie als hiervoor bedoeld terechtkomt. Dit betekent dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan gedeeltelijk van terugvordering kan worden afgezien.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover daarbij het beroep tegen besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard. De Raad zal zelf voorzien en het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op besluit 1, ongegrond verklaren. Uit 4.7 volgt dat de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in beroep en op € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 2.100,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep gericht tegen besluit 1
niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 oktober 2016 voor zover dat betrekking heeft
op besluit 1 ongegrond;
- bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor het overige;
- bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 172,- vergoedt;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.100,-.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van F.E.M. Boon als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2020.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) F.E.M. Boon