ECLI:NL:CRVB:2020:482
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die ziek was geworden en een uitkering op grond van de Ziektewet ontving, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar ziekengeld per 24 januari 2017 zou beëindigen. Het Uwv stelde dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en het Uwv had de medische geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante voldoende gemotiveerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het medisch onderzoek door het Uwv onzorgvuldig is geweest. De Raad heeft vastgesteld dat de medische situatie van appellante op de datum in geding niet onjuist is ingeschat en dat de geselecteerde functies, met uitzondering van twee functies, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Het hoger beroep van appellante is afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.