ECLI:NL:CRVB:2020:47
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich in 2006 ziek gemeld en ontving aanvankelijk een WIA-uitkering van 100%. Na een herbeoordeling in 2016 stelde het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vast op 55,92%, wat later werd aangepast naar 59,39%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar psychische klachten niet adequaat waren meegenomen in de beoordeling. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht had vastgesteld, maar dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de schending van de motiveringsplicht geen nadeel voor belanghebbenden met zich meebracht, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante.