ECLI:NL:CRVB:2020:467

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
19/2144 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over toegenomen arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is door rugklachten en later ook hart- en psychische klachten heeft ontwikkeld, heeft in 2017 een toename van zijn arbeidsongeschiktheid gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 12 maart 2016 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en heeft zijn WAO-uitkering verhoogd. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn hartklachten.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch onderzoek heeft bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening hebben gehouden met de hartklachten van appellant en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen.

De Raad heeft het oordeel van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De informatie van het Haaglanden Medisch Centrum over de NYHA klasse II werd als te algemeen beschouwd en niet specifiek voor appellant. De Raad heeft ook de geschiktheid van de geselecteerde functies bevestigd, waarbij de stelling van appellant over een hoog handelingstempo in de functie van samensteller kunststof- en rubberproducten niet voldoende onderbouwd werd geacht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 2144 WAO

Datum uitspraak: 26 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 april 2019, 18/815 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. Z.M. Alaca, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2020. Namens appellant is mr. Alaca verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 23 augustus 1999 vanwege rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft de rechtsvoorganger van het Uwv aan appellant met ingang van 21 augustus 2000 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. In 2002 zijn bij appellant hartklachten ontstaan. In 2003 zijn daar psychische klachten bij gekomen. Vanaf 29 december 2005 heeft appellant geen recht meer op een WAO-uitkering omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum is vastgesteld op minder dan 15%. Vanaf 2 maart 2007 heeft appellant weer recht op een WAO-uitkering omdat hij 15 tot 25% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.2.
Appellant heeft zich met ingang van maart 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld vanwege een toename van zijn hartklachten. Omdat de toename van arbeidsongeschiktheid niet is gelegen binnen vijf jaar na de datum van de laatste herziening van de uitkering, is bij besluit van 11 maart 2015 vastgesteld dat de WAO-uitkering pas na een wachttijd van 104 weken kan worden herzien.
1.3.
Op 3 mei 2017 heeft appellant het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant vanaf 12 maart 2016 belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 43,39%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 september 2017 vastgesteld dat appellant vanaf 12 maart 2016 35 tot 45% arbeidsongeschikt is. Zijn WAO-uitkering wordt daarom vanaf deze datum verhoogd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 maart 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 23 februari 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 5 maart 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft gedeeltelijk andere functies aan de beoordeling ten grondslag gelegd. Appellant is op basis van deze functies 39,29% arbeidsongeschikt en blijft daarmee ingedeeld in de klasse 35 tot 45% arbeidsongeschiktheid.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat zij geen reden heeft te twijfelen aan de zorgvuldigheid of juistheid van de medische beoordeling. Over de hartklachten heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op grond van de informatie van de cardioloog heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van cardiale klachten in NYHA klasse II, wat volgens hem wil zeggen dat er lichte beperkingen zijn te stellen voor zwaardere lichamelijke belasting. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzichtelijk geacht en het standpunt, dat geen aanleiding bestaat vanwege de hartklachten meer of verdergaande beperkingen aan te nemen, gevolgd. Ten slotte is geoordeeld dat uitgaande van de juistheid van de in de FML vastgelegde beperkingen, er geen reden bestaat te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die hij ervaart door hartklachten. Bij enige inspanning treedt namelijk kortademigheid, vermoeidheid of pijn op de borst op. Dit blijkt ook uit de informatie van Haaglanden Medisch Centrum (HMC), waarin is vermeld dat mensen ingedeeld in NYHA klasse II bij normale activiteiten last hebben van deze klachten. Appellant stelt daarom dat hij in de FML van 12 september 2017 meer beperkt moet worden geacht op reiken, buigen, torderen, duwen/trekken, tillen/dragen en frequent lichte voorwerpen en zware lasten hanteren. Appellant heeft ten slotte aangevoerd dat hij niet in staat is tot het uitvoeren van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch onderzoek wordt gevolgd. Het is de Raad niet gebleken dat onvoldoende rekening is gehouden met de hartklachten van appellant. De verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek verricht, mede gericht op de hartklachten en de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellant gezien tijdens een hoorzitting, waar de hartklachten zijn besproken. Deze artsen beschikten daarnaast over medische informatie van de behandelend sector. Deze informatie is kenbaar meegewogen bij de medische beoordeling en er zijn voor de hartklachten beperkingen aangenomen. In wat appellant heeft aangevoerd worden geen aanknopingspunten gevonden voor twijfel aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen. De informatie van HMC over de NYHA klasse II is algemene informatie die niet ziet op de specifieke situatie van appellant. Daarnaast is appellant wegens zijn hartklachten beperkt geacht op normale lichamelijke activiteiten door het aannemen van beperkingen in de FML in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen.
4.2.
Ook het oordeel van de rechtbank dat, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, geen twijfel bestaat over de geschiktheid van de geselecteerde functies, wordt gevolgd. De stelling van appellant dat de functie met SBC-code 271130, samensteller kunststof- en rubberproducten, wegens de beperking in rubriek 1.9.8 (werk waarin geen hoog handelingstempo vereist is) niet geschikt is voor hem, is onvoldoende onderbouwd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 5 maart 2018 gemotiveerd dat, gelet op de informatie in het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), in deze functie een hoog handelingstempo niet voorkomt. De rechtbank heeft terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad dat van de juistheid van de gegevens in het CBBS kan worden uitgegaan, tenzij deze voldoende gemotiveerd worden bestreden dan wel de rechter zelf twijfelt aan de juistheid van deze gegevens. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant gesteld dat in de functie sprake is van een hoog handelingstempo omdat dagelijks 1500 tot 2000 disposables worden verwerkt en dat dit ten onrechte door de arbeidsdeskundige niet is onderkend. Deze stelling treft geen doel. Gelet op de Basisinformatie CBBS is sprake van werk met een hoog handelingstempo (rubriek 1.9.8) als de handelingen continu in een tempo worden uitgevoerd dat beduidend hoger ligt dan het gebruikelijke handelingstempo. Het enkele feit dat per dag 1500 tot 2000 disposables worden verwerkt, maakt nog niet dat daaraan is voldaan.
5. Uit de overwegingen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) W.M. Swinkels