ECLI:NL:CRVB:2020:467
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over toegenomen arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die sinds 1999 arbeidsongeschikt is door rugklachten en later ook hart- en psychische klachten heeft ontwikkeld, heeft in 2017 een toename van zijn arbeidsongeschiktheid gemeld. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 12 maart 2016 35 tot 45% arbeidsongeschikt is en heeft zijn WAO-uitkering verhoogd. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn hartklachten.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij de zorgvuldigheid en juistheid van het medisch onderzoek heeft bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening hebben gehouden met de hartklachten van appellant en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) juist zijn. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed zijn ingeschat en dat hij niet in staat is om de geselecteerde functies uit te oefenen.
De Raad heeft het oordeel van de rechtbank gevolgd en geconcludeerd dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De informatie van het Haaglanden Medisch Centrum over de NYHA klasse II werd als te algemeen beschouwd en niet specifiek voor appellant. De Raad heeft ook de geschiktheid van de geselecteerde functies bevestigd, waarbij de stelling van appellant over een hoog handelingstempo in de functie van samensteller kunststof- en rubberproducten niet voldoende onderbouwd werd geacht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.