In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvraag van appellant om bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) is afgewezen. Appellant, die zich als dak- en thuisloze presenteert, heeft op 13 november 2017 een aanvraag ingediend, maar heeft daarbij onvolledige informatie verstrekt over zijn verblijfslocaties. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft appellant de zogenoemde zevendagenformulieren verstrekt, die hij niet volledig heeft ingevuld. Hierdoor kon het college niet vaststellen of appellant recht had op bijstand.
De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij is overwogen dat de onvolledige opgave van verblijfslocaties voor risico van appellant blijft. Appellant heeft aangevoerd dat hij door zijn vermoedelijke licht verstandelijke beperking extra zorg van het college nodig had, maar de rechtbank oordeelde dat hij voldoende was gewezen op zijn verplichtingen. In hoger beroep herhaalt appellant zijn argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukt dat controleerbare gegevens over de feitelijke woon- en verblijfplaats essentieel zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Aangezien appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, is de afwijzing van de aanvraag terecht.