ECLI:NL:CRVB:2020:444

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
18-384 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten en de beoordeling van dringende redenen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, specifiek voor een parodontologische behandeling, maar deze aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening was en dat er geen zeer dringende redenen waren om de bijstand te verlenen, zoals vereist onder artikel 16, lid 1 van de Participatiewet (PW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van zeer dringende redenen bij de appellant lag. De appellant had aangevoerd dat hij langdurige tandklachten had en dat er een medische noodzaak was voor behandeling. Echter, de Raad oordeelde dat de omstandigheden die de appellant had aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening onvermijdelijk maakte. De Raad benadrukte dat de enkele medische noodzaak niet automatisch leidt tot een acute noodsituatie.

Daarnaast werd opgemerkt dat de appellant zijn vakantiegeld had gebruikt om de kosten van de behandeling te betalen, wat erop wees dat er andere manieren waren om de kosten te dekken. De Raad concludeerde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door geen medisch advies in te winnen, aangezien de bewijslast bij de appellant lag om zijn claims te onderbouwen. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.

Uitspraak

18/384 PW-PV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2017, 17/2433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Schiedam (college)
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Zitting heeft: J.J.A. Kooijman
Griffier: F.H.R.M. Robbers
Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R. Küçükünal. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Mersel.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Op 3 oktober 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor tandartskosten. Het ging om de kosten voor een parodontologische behandeling. Bij besluit van 30 november 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 april 2017 (bestreden besluit), heeft het college deze aanvraag met toepassing van artikel 15, eerste lid, van de Participatiewet (PW) afgewezen op de grond dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening is die, gelet op haar aard en doel, geacht wordt voor belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het college heeft in de door appellant naar voren gebrachte omstandigheden geen zeer dringende redenen gezien als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 15, eerste lid, van de PW in beginsel aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
Het beroep dat appellant heeft gedaan op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Appellant heeft eerder, op 6 november 2014, een aanvraag om bijzondere bijstand voor tandartskosten ingediend. Het ging toen om kosten voor een kunstgebit. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 25 februari 2015. De afwijzing was gebaseerd op de grond dat de kosten zich nog niet daadwerkelijk hebben voorgedaan. Er was slechts een begroting ingediend voor de kosten van een kunstgebit. In het besluit van 25 februari 2015 is vermeld dat de eventuele eigen bijdrage die appellant moet betalen volgens beleid voor bijzondere bijstand in aanmerking komt nadat de kosten zijn gemaakt. Anders dan appellant heeft betoogd, is die laatste mededeling geen uitlating van de zijde van het college waaruit appellant in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat het college positief zou beslissen op zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de parodontologische behandeling van 3 oktober 2016. De mededeling in het besluit van 25 februari 2015 ziet alleen op de kosten die op 6 november 2014 zijn aangevraagd. Dat waren de kosten voor een kunstgebit.
Appellant heeft aangevoerd dat het college hem de gevraagde bijzondere bijstand had moeten verlenen omdat sprake was van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW. Appellant stelt dat hij meerdere malen te kennen heeft gegeven dat hij al een lange periode tal van klachten had. Hij maakt melding van langdurige, zeurende en kloppende tandpijn, acute en stekende tandpijn, gevoeligheid bij koud of warm eten, pijn bij het kauwen en opgezwollen wangen en tandvlees. Volgens appellant bestond een medische noodzaak om zich voor deze klachten door een specialist te laten behandelen omdat door het uitblijven van de betreffende tandheelkundige behandeling blijvend letsel kan ontstaan.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het eerste lid van artikel 16 van de PW biedt de mogelijkheid om in afwijking van artikel 15, eerste lid, van de PW, de gevraagde bijzondere bijstand te verlenen indien, gelet op alle omstandigheden, daartoe zeer dringende redenen noodzaken. Daarvoor dient vast te staan dat sprake is van een acute noodsituatie en dat de behoeftige omstandigheden waarin de betrokkene verkeert op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen zodat het verlenen van bijstand onvermijdelijk is. Een acute noodzaak is aan de orde als de situatie levensbedreigend is of blijvend ernstig psychisch of lichamelijk letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben. Dat wat appellant heeft aangevoerd, vormt geen zeer dringende redenen. De enkele omstandigheid dat de betreffende tandheelkundige behandeling medisch noodzakelijk was, brengt niet mee dat sprake was van een acute noodsituatie. In zijn bezwaarschrift heeft appellant uiteengezet dat hij zijn vakantiegeld heeft gebruikt om de kosten van de betreffende tandheelkundige behandeling te betalen. Dat wijst er niet op dat de behoeftige omstandigheden waarin appellant verkeerde op geen enkele andere wijze dan door het verlenen van bijzondere bijstand waren te verhelpen.
Appellant heeft verder aangevoerd dat het college het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid. Volgens appellant had het, gelet op de eerder genoemde klachten van appellant en zijn gevorderde leeftijd, op de weg van het college gelegen om medisch advies in te winnen alvorens het bestreden besluit te nemen. De medisch adviseur had dan na overleg met de specialist zich een oordeel kunnen vormen of het uitblijven van tandheelkundige behandelingen tot letsel zou leiden.
Ook deze beroepsgrond slaagt niet. De bewijslast van feiten en omstandigheden die het oordeel kunnen dragen dat zich zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de PW voordoen, rust immers in beginsel op appellant. Dat brengt mee dat appellant de nodige duidelijkheid dient te verschaffen en zijn stelling dat sprake is van zeer dringende redenen moet onderbouwen met concrete en verifieerbare gegevens. Vervolgens is het aan het college om in het kader van de onderzoeksplicht de door appellant verstrekte gegevens op juistheid te controleren. In dat kader kan het college, indien het daartoe aanleiding ziet, ook een medisch deskundige om advies vragen. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat voor het inwinnen van medisch advies in dit geval geen aanleiding bestond.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) F.H.R.M. Robbers (getekend) J.J.A. Kooijman