ECLI:NL:CRVB:2020:444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijzondere bijstand voor tandartskosten en de beoordeling van dringende redenen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor tandartskosten, specifiek voor een parodontologische behandeling, maar deze aanvraag was afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Schiedam. Het college stelde dat de Zorgverzekeringswet een voorliggende voorziening was en dat er geen zeer dringende redenen waren om de bijstand te verlenen, zoals vereist onder artikel 16, lid 1 van de Participatiewet (PW). De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het bestaan van zeer dringende redenen bij de appellant lag. De appellant had aangevoerd dat hij langdurige tandklachten had en dat er een medische noodzaak was voor behandeling. Echter, de Raad oordeelde dat de omstandigheden die de appellant had aangevoerd niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een acute noodsituatie die bijstandsverlening onvermijdelijk maakte. De Raad benadrukte dat de enkele medische noodzaak niet automatisch leidt tot een acute noodsituatie.
Daarnaast werd opgemerkt dat de appellant zijn vakantiegeld had gebruikt om de kosten van de behandeling te betalen, wat erop wees dat er andere manieren waren om de kosten te dekken. De Raad concludeerde dat het college niet onzorgvuldig had gehandeld door geen medisch advies in te winnen, aangezien de bewijslast bij de appellant lag om zijn claims te onderbouwen. Uiteindelijk werd het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak bevestigd, zonder veroordeling in proceskosten.