ECLI:NL:CRVB:2020:443

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
17-3954 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond heeft verklaard. Appellant had bijstand aangevraagd op basis van de Participatiewet (PW) na zijn terugkeer naar Nederland op 29 januari 2016. De aanvraag werd echter buiten behandeling gesteld omdat appellant niet de benodigde gegevens had overgelegd. Na een tweede melding op 25 april 2016 werd hem bijstand toegekend, maar met een korting van 18% vanwege het ontbreken van woonkosten. Appellant stelde dat hij door bijzondere omstandigheden, waaronder psychische problemen, niet in staat was zich eerder te melden voor bijstand. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door deze omstandigheden niet in staat was om zich eerder te melden. De Raad bevestigde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd dan ook bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3954 PW

Datum uitspraak: 25 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 april 2017, 16/8946 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.A. Timmer, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met zaken 17/7180 PW, 17/7181 PW en 18/2100 PW plaatsgehad op 26 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Timmer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Bogaards. In de zaken 17/7180 PW, 17/7181 PW en 18/2100 PW is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is, na een periode van verblijf in het buitenland, op 29 januari 2016 teruggekeerd naar Nederland, onder achterlating van zijn vrouw en kinderen in Somaliland. Appellant heeft zich op 11 februari 2016 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) van de gemeente Den Haag.
1.2.
Op 8 maart 2016 heeft appellant bijstand op grond van de Participatiewet (PW) aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 14 april 2016 buiten behandeling gesteld op de grond dat appellant niet de gevraagde, voor de beoordeling van de aanvraag benodigde, gegevens had overgelegd. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddelen aangewend.
1.3.
Op 25 april 2016 heeft appellant zich opnieuw gemeld voor bijstand, waarna hij op 24 mei 2016 een daartoe strekkende aanvraag heeft ingediend.
1.4.
Bij besluit van 1 juni 2016 heeft het college appellant met ingang van 25 april 2016 bijstand toegekend naar de norm voor een alleenstaande, gekort met 18% in verband met het ontbreken van woonkosten.
1.5.
Bij besluit van 10 oktober 2016 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen de ingangsdatum van de bijstand ongegrond verklaard. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door zijn bijzondere omstandigheden niet in staat was zich eerder voor het aanvragen van bijstand te melden. Appellant heeft zijn persoonlijke situatie niet onderbouwd met controleerbare en verifieerbare stukken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een eerdere ingangsdatum van de bijstand rechtvaardigen. Appellant wenst primair bijstand met ingang van
29 januari 2016, de datum waarop hij Nederland is in gereisd. Subsidiair wenst appellant bijstand met ingang van 11 februari 2016, de datum waarop hij zich in de BRP heeft ingeschreven. Meer subsidiair wenst appellant bijstand met ingang van 8 maart 2016, de datum van zijn eerste melding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De hier te beoordelen periode loopt van 29 januari 2016, de gewenste ingangsdatum van de bijstand, tot 25 april 2016, de datum met ingang waarvan de bijstand is toegekend.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van artikel 43 en 44 van de PW wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Het gaat in dit geding om een besluit op een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. Dat geldt ook voor het aannemelijk maken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in 4.2.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was zich eerder dan 8 maart 2016 te melden. Uit de moeilijke omstandigheden waarin appellant zich bij terugkeer in Nederland bevond, kan niet worden afgeleid dat hij niet in staat was een aanvraag in te dienen. Dat blijkt evenmin uit de door appellant ingebrachte gegevens over zijn psychische klachten, waaronder een brief van de huisarts van 4 september 2017. Hieruit volgt weliswaar dat appellant al sinds eind 2012 kampt met een depressie, maar niet dat hij door zijn toestand niet in staat was zijn belangen te behartigen. Dat appellant naar hij stelt zich al op 11 februari 2016 voor bijstand had gemeld maar toen werd weggestuurd omdat zijn paspoort was verlopen, heeft hij niet onderbouwd. Ter zitting heeft het college ook verklaard dat geen registratie bekend is van een eerdere melding of aanvraag.
4.5.
Over de periode van 8 maart 2016 tot en met 14 april 2016 heeft reeds besluitvorming plaatsgevonden, zij het geen inhoudelijke beoordeling van het recht op bijstand omdat de aanvraag van appellant van 8 maart 2016 bij besluit van 14 april 2016 buiten behandeling is gesteld. In wat appellant heeft aangevoerd over deze periode zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De stellingen van appellant over de door de gemeente gevraagde informatie richten zich in wezen tegen het besluit van 14 april 2016, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Appellant had deze stellingen moeten betrekken in bezwaar, en eventueel in (hoger) beroep, tegen dat besluit.
4.6.
Ook voor de periode na 14 april 2016 heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was zich eerder dan 25 april 2016 te melden. Uit de in hoger beroep ingebrachte e-mail van 13 september 2017 van de cliëntmanager blijkt weliswaar dat appellant een enigszins gedesorganiseerde en verwarde indruk maakte, maar niet dat hij daardoor niet in staat is geweest een aanvraag om bijstand in te dienen.
4.7.
Voor het inschakelen van een psychiater teneinde de psychische problematiek van appellant ten tijde van de te beoordelen periode te onderzoeken bestaat geen grond. Zoals volgt uit 4.3 ligt het op de weg van appellant aannemelijk te maken dat sprake was van bijzondere omstandigheden die bijstandverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik, in tegenwoordigheid van S.H.H. Slaats als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) S.H.H. Slaats