ECLI:NL:CRVB:2020:436

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
20-575 PW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bijzondere bijstand voor kosten van bewindvoering

In deze zaak heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.L. Thiescheffer, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Verzoeker ontvangt al geruime tijd bijstand naar de norm voor een alleenstaande en is onder beschermingsbewind geplaatst. Hij heeft een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, welke door het college van burgemeester en wethouders van Groningen is afgewezen. Na een heroverweging heeft het college alsnog bijzondere bijstand toegekend, maar deze werd beëindigd omdat verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor voortzetting van de bijstand.

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college en een verzoek om voorlopige voorziening gedaan. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, maar het college heeft de bijstand tot en met december 2019 verstrekt. In hoger beroep heeft verzoeker opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening gedaan, waarbij hij stelt dat hij vanaf 1 januari 2020 niet in staat is de kosten van bewindvoering te voldoen. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het verstrekken van een voorschot voor deze kosten.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het verzoek om voorlopige voorziening niet voldoet aan het vereiste van materiële connexiteit, omdat het geschil in de bodemprocedure betrekking heeft op eerdere besluiten en niet op de gevorderde bijstand voor de toekomst. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

20/575 PW-VV
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Groningen (college)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. H.L. Thiescheffer, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 17 juni 2019, 19/398 (aangevallen uitspraak) en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker ontvangt reeds geruime tijd bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk ingevolge de Participatiewet. Verzoeker is in 2012 onder beschermingsbewind geplaatst. Hij ontving van de gemeente Hoogezand bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
1.2.
In verband met een verhuizing naar de gemeente [woonplaats] heeft verzoeker op 7 mei 2018 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering 2018 en de daarmee verband houdende intakekosten en de kosten van de eindverantwoording. Bij besluit van 10 juli 2018 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 1 november 2018 heeft het college - onder intrekking van het besluit van 10 juli 2018 - alsnog met ingang van 23 maart 2018 bijzondere bijstand toegekend voor de onder 1.2 genoemde kosten van bewindvoering. Hierbij is meegedeeld dat de bijzondere bijstand met ingang van 1 februari 2019 wordt beëindigd, omdat verzoeker een beroep kan doen op een voorliggende voorziening in de vorm kosteloze bewindvoering door de Groningse Kredietbank (GKB). Op grond van de sinds 1 maart 2018 geldende Beleidsregels bijzondere bijstand beschermingsbewind geldt voor verzoeker echter een overgangsregeling, die inhoudt dat verzoeker voorlopig recht houdt op bijzondere bijstand onder de voorwaarde dat hij de kantonrechter vóór 1 februari 2019 verzoekt zijn huidige bewindvoerder te ontslaan en de GKB als bewindvoerder te benoemen. De bijzondere bijstand loopt in dat geval door, totdat de kantonrechter uitspraak heeft gedaan. Verzoeker heeft aan deze voorwaarde niet voldaan.
1.4.
Bij besluit van 14 januari 2019 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 1 november 2018 ongegrond verklaard.
1.5.
Op 24 januari 2019 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Tevens heeft hij op 21 februari 2019 een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Bij uitspraak van 26 maart 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord‑Nederland het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toegekend, in die zin dat aan verzoeker met ingang van 1 februari 2019 tot zes weken nadat in de beroepszaak uitspraak is gedaan, maandelijks bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van bewindvoering.
1.6.
Het college heeft tot en met december 2019 de bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering betaalbaar gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan. Ter onderbouwing van het spoedeisend belang heeft verzoeker aangevoerd dat hij vanaf 1 januari 2020 niet langer in staat is de kosten van bewindvoering te voldoen. Hij verwijst hierbij naar het besluit van 21 januari 2020, waarbij zijn aanvraag van 27 december 2019 om bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering voor het kalenderjaar 2020 is afgewezen. Het verzoek om voorlopige voorziening strekt tot het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een voorschot van € 1.500,- voor genoemde kosten.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81, van de Awb, kan indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Uit de functie van artikel 8:81 van de Awb vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), maar wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat besluit (materiële connexiteit).
4.3.
In dit geval voldoet het verzoek om een voorlopige voorziening niet aan het materiële connexiteitsvereiste. Zoals onder 1.3 en 1.4 is vermeld, ziet het geschil in de bodemprocedure op besluitvorming met betrekking tot de aanvraag om bijzondere bijstand vanaf 23 maart 2018, de beëindiging van de toegekende bijstand met ingang van 1 februari 2019, alsmede op de voorwaarde die aan de verlening van bijzondere bijstand is verbonden. De gevorderde voorlopige voorziening heeft hierop geen betrekking, nu de periode waarvoor verzoeker thans bijzondere bijstand wenst, buiten de periode valt waarop het geschil in onderhavige beroepsprocedure ziet. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de omstandigheid dat verzoeker vanaf januari 2020 niet in staat zou zijn de kosten van bewindvoering te voldoen, een uitvloeisel is van het besluit van 21 januari 2020. Tegen dit besluit kan verzoeker separaat rechtsmiddelen aanwenden.
4.4.
Het verzoek is, gelet op 4.2 en 4.3, kennelijk niet-ontvankelijk, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak zal doen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) R.B.E. van Nimwegen