ECLI:NL:CRVB:2020:426
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om schadevergoeding na onrechtmatige intrekking bijstandsverlening
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam ongegrond werd verklaard. Appellant ontving sinds 3 september 2008 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder, maar zijn bijstand werd per 1 december 2012 ingetrokken wegens schending van de inlichtingenverplichting. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt en een nieuwe aanvraag om bijstand ingediend, die eveneens werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder geoordeeld dat de intrekking van de bijstand onrechtmatig was en heeft de besluiten van het college herroepen.
Appellant heeft vervolgens een verzoek ingediend om schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van de onrechtmatige besluiten. Het college heeft een schadevergoeding toegekend, maar appellant was van mening dat deze onvoldoende was en heeft hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het college werd vertegenwoordigd door een gemachtigde.
De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de schadeposten die appellant heeft ingediend niet voldoende zijn onderbouwd. De Raad heeft ook aangegeven dat voor vergoeding van schade een verband moet bestaan met het onrechtmatige besluit en dat alleen schadeposten die in dat verband staan voor vergoeding in aanmerking komen. De Raad heeft geconcludeerd dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tekort is gedaan met de door het college toegekende schadevergoeding. Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep ongegrond verklaard.