ECLI:NL:CRVB:2020:398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
18/2687 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens geschiktheid voor eigen werk na whiplashklachten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die als trainee accountmanager MKB werkte, had zich op 8 december 2015 ziek gemeld na een auto-ongeval. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 5 januari 2017 besloten om zijn Ziektewet (ZW)-uitkering per 6 januari 2017 te beëindigen, omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van de appellant op de datum in geding.

In hoger beroep heeft de appellant aangevoerd dat hij meer beperkt was dan de verzekeringsartsen hadden aangenomen, met name door whiplashklachten. Hij heeft geen nieuwe medische informatie ingediend ter onderbouwing van zijn standpunt. De Raad heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusies voldoende had onderbouwd en dat de in beroep ingebrachte informatie van de huisarts niet voldoende was om de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel te trekken. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht had vastgesteld dat de appellant per 6 januari 2017 in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten en dat hij daarom geen recht meer had op ziekengeld.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2687 ZW

Datum uitspraak: 20 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 6 april 2018, 17/2665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Desloover, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Desloover. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als trainee accountmanager MKB voor 35,86 uur per week. Op 8 december 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten na een auto-ongeval. Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellant op 15 december 2016 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 15 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens vastgesteld dat appellant in staat is zijn eigen werk te verrichten. Het Uwv heeft bij besluit van 5 januari 2017 de ZW-uitkering van appellant met ingang van 6 januari 2017 beëindigd, omdat hij geschikt is voor zijn eigen werk. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusie, dat er geen objectieve verklaring is voor de klachten van appellant, afdoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank is bij het opstellen van de FML voldoende tegemoetgekomen aan de klachten van appellant. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een medisch deskundige te benoemen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een geobjectiveerde afwijking, te weten whiplash-problematiek. Hij acht zich meer beperkt ten aanzien van aandacht, concentratie en de beweeglijkheid van zijn nek. Appellant heeft verwezen naar de in beroep ingebrachte informatie van huisarts Willems van 26 mei 2017 en van 6 juli 2017 waarin deze het standpunt heeft ingenomen dat appellant wel een ernstige whiplash heeft, ook al valt dat in onderzoeken niet te objectiveren. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw verzocht een deskundige te benoemen. Hij heeft gesteld dat hij een dergelijk onderzoek niet kan betalen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Voor appellant geldt dat dit het werk als trainee accountmanager MKB is in een omvang van 35,86 uur per week.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die hij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum, 6 januari 2017. Deze verzekeringsarts heeft zijn conclusies onderbouwd, mede op basis van de informatie van de behandelend neuroloog, oogarts en radioloog. Uit deze informatie blijkt geen objectivering voor de door appellant gestelde ernstige whiplashklachten. In de FML zijn met betrekking tot de klachten van appellant diverse beperkingen aangenomen, onder meer voor fysiek zwaar werk en verhoogd persoonlijk risico waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 15 maart 2017 op navolgbare wijze heeft gemotiveerd dat bij niet geobjectiveerde whiplashklachten het uitgangspunt is dat evident zware fysieke belasting moet worden vermeden. Tevens wordt de rechtbank gevolgd in het oordeel dat de in beroep ingebrachte informatie van appellants huisarts onvoldoende grond biedt om de conclusie van de verzekeringsartsen, dat de gestelde cognitieve klachten van appellant niet kunnen worden verklaard vanuit enige geobjectiveerde afwijking, in twijfel te trekken. Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht ter onderbouwing van zijn herhaalde standpunt dat hij als gevolg van zijn whiplashklachten meer beperkt was dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen. Voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige bestaat geen aanleiding.
4.3.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant per 6 januari 2017 in staat was om zijn maatgevende arbeid te verrichten en daarom niet langer recht had op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) C.I. Heijkoop