ECLI:NL:CRVB:2020:392
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering wegens geschiktheid voor passende arbeid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant had beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 12 januari 2018, waarin werd besloten de Ziektewetuitkering van de appellant per 18 augustus 2017 te beëindigen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd.
De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geschikt werd geacht voor passende arbeid, waarmee hij meer dan 65% van zijn eerdere loon kon verdienen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport van 28 november 2017 op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van de appellant.
De Raad merkte op dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe medische informatie had overgelegd die aanleiding gaf tot twijfel aan het medisch oordeel van het Uwv. Ook werd er geen reden gezien om aan te nemen dat de appellant belemmeringen had ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt dat het Uwv zijn beperkingen had onderschat. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.