ECLI:NL:CRVB:2020:39
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om een uitkering op grond van de Wajong na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, geboren in 1997, had op 26 mei 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 8 oktober 2015, omdat de appellant op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar deze situatie niet duurzaam werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad van Beroep werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat de afwezigheid van arbeidsvermogen niet duurzaam was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat, hoewel de appellant op de beoordelingsdatum van 23 augustus 2015 niet vier uur aaneengesloten belastbaar was, er geen reden was om aan te nemen dat deze situatie duurzaam zou zijn. De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen een multidisciplinaire aanpak hadden overwogen, die mogelijk zou kunnen leiden tot verbetering van de belastbaarheid van de appellant.
De Raad concludeerde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreepte het belang van zorgvuldig medisch onderzoek in dergelijke zaken.