ECLI:NL:CRVB:2020:377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
18-2381 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor kosten eigen bijdrage kinderopvang en beoordeling draagkracht

In deze zaak heeft appellante op basis van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een eigen bijdrage kinderopvang van ongeveer € 98,-. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen, met als argument dat appellante deze kosten uit eigen inkomen en/of vermogen moet betalen. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 11 februari 2020 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M. Shaaban, aangevoerd dat zij onvoldoende draagkracht heeft om de eigen bijdrage te betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad overweegt dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij de vaststelling van de draagkracht van een belanghebbende en dat het college een beleid voert dat is neergelegd in de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2017. Dit beleid houdt in dat voor de vaststelling van het inkomen alle inkomsten voor 100% worden meegenomen, zonder rekening te houden met hoge huur of andere lasten.

Appellante heeft gesteld dat zij hoge lasten heeft door medicijnen en behandelingen van haar chronische ziekte, en dat deze omstandigheden als bijzonder moeten worden aangemerkt. De Raad oordeelt echter dat deze omstandigheden niet als bijzonder kunnen worden beschouwd in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beleid houdt immers rekening met de situatie waarin een aanvrager hoge lasten heeft. Bovendien heeft appellante niet voldoende objectieve en verifieerbare gegevens overlegd om haar standpunt te onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.2381 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2018, 17/7390 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
Datum uitspraak: 11 februari 2020
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: T. Ali
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2020. Namens appellante is mr. M. Shaaban, advocaat, verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.H. Buizert.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellante heeft op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van een eigen bijdrage kinderopvang van ongeveer € 98,- . Het college heeft de aanvraag bij besluit van 31 mei 2017, gehandhaafd bij besluit van 18 september 2017 (bestreden besluit), afgewezen op de grond dat appellante deze kosten uit eigen inkomen en/of vermogen moet betalen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard. Appellante heeft daartegen aangevoerd dat zij onvoldoende draagkracht heeft om de eigen bijdrage zelf te betalen.
3. De Raad overweeg daarover het volgende.
3.1.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW, heeft het college beoordelingsvrijheid ten aanzien van de vaststelling van de draagkracht van een belanghebbende. Het college voert op dat punt een beleid, dat is neergelegd in artikel 5.1.1 van de Leidraad Individuele Bijzondere Bijstand 2017 (Leidraad). In deze bepaling staat – kort en zakelijk weergegeven – dat voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen alle inkomsten, inclusief vakantietoeslag, waarover men redelijkerwijs kan beschikken voor 100% worden meegenomen en geen rekening wordt gehouden met een hoge huur of andere lasten.
3.2
Niet in geschil is dat het maandelijks inkomen van appellante ongeveer € 200,- uitkomt boven de toepasselijke bijstandsnorm. Appellante heeft ter toelichting op haar standpunt dat zij onvoldoende draagkracht heeft aangevoerd dat zij hoge lasten heeft die verband houden met medicijnen en behandelingen van haar chronische ziekte. Zij stelt dat dit bijzondere omstandigheden zijn als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op grond waarvan het college had moeten afwijken van het beleid.
3.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheden zoals door appellante naar voren gebracht zijn niet bijzonder in de zin van artikel 4:84 van de Awb. Uit het beleid volgt immers juist dat is rekening gehouden met de mogelijke situatie waarin een aanvrager een hoge huur en/of andere lasten heeft. Daarom vormen die omstandigheden geen reden waarom het college van het beleid had moeten afwijken. Verder heeft appellante niet met objectieve en verifieerbare gegevens toereikend onderbouwd dat zij door de hoge lasten de eigen bijdrage niet kan betalen. Dat het voor appellante door gezondheidsproblemen niet mogelijk was om zulke gegevens over te leggen, komt – wat daar ook van zij – voor haar rekening en risico.
4. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) T. Ali (getekend) F. Hoogendijk