ECLI:NL:CRVB:2020:375
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld en arbeidsgeschiktheid van appellant na ziekte
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om het ziekengeld per 18 april 2017 te beëindigen. Appellant, die sinds 22 augustus 2016 als chauffeur bestelwagen werkte, had zich op 6 oktober 2016 ziek gemeld wegens overspannenheid. Het Uwv concludeerde na onderzoek door verzekeringsartsen dat appellant per 18 april 2017 weer geschikt was voor zijn laatst verrichte arbeid. Appellant was het hier niet mee eens en stelde dat zijn medische situatie niet correct was ingeschat, en verzocht om een onafhankelijke deskundige. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij niet als hersteld kon worden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de arbeidsgeschiktheid van appellant per 18 april 2017. De Raad benadrukte dat de verzekeringsartsen voldoende medische informatie hadden om tot hun oordeel te komen, en dat de door appellant ingebrachte rapporten geen nieuwe informatie bevatten die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, evenals de verzoeken om een deskundige te benoemen. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsgeschiktheid en de rol van verzekeringsartsen in dit proces.