ECLI:NL:CRVB:2020:367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die als verkoopmedewerker werkte, had zich op 3 juni 2015 ziek gemeld met rugklachten en had op 14 april 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv weigerde deze aanvraag op basis van de vaststelling dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De verzekeringsartsen hadden zorgvuldig onderzoek verricht en de klachten van appellante waren in hun beoordeling meegenomen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies, na aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), passend waren voor appellante en dat er geen bewijs was dat appellante in bewijsnood verkeerde of dat er medische informatie ontbrak. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht de WIA-uitkering had geweigerd.
Daarnaast werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal €32,22 aan reiskosten en €172,- aan griffierecht vergoed moest krijgen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de beslissing werd ondertekend door de voorzitter en de griffier.