ECLI:NL:CRVB:2020:360

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
17/4150 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ziekengeld en procesbelang

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 10 februari 2016, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 11 februari 2016 geen recht meer had op ziekengeld. Het Uwv had dit besluit later, op 10 juli 2019, herzien en verklaard dat appellante alsnog recht had op ziekengeld over de maximale periode van 104 weken. Hierdoor was het Uwv tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet ontvankelijk was, omdat er geen procesbelang meer bestond; het besluit van het Uwv had de situatie van appellante al hersteld. De Raad heeft het Uwv wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.150,- bedragen, en het griffierecht van € 170,- moet worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in hoger beroep en de rol van het Uwv in het verstrekken van ziekengeld.

Uitspraak

17.4150 ZW

Datum uitspraak: 19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2017, 16/4326 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.S. Sahtoe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 maart 2019 heeft mr. Sahtoe kenbaar gemaakt dat zij zich onttrekt als gemachtigde. Bij brief van 21 maart 2019 heeft mr. B.L.G.M. van Gemert zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Gemert. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
W.L.J. Weltevrede.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Het Uwv heeft een nader besluit toegezonden.
Appellante heeft een reactie ingezonden.
Partijen hebben niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht nader ter zitting te worden gehoord, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 10 februari 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 februari 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 30 mei 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van door appellante ingezonden medische informatie heeft het Uwv op 10 juli 2019 een nader besluit genomen. Dat besluit houdt in dat de intrekking van ziekengeld per 11 februari 2016 niet wordt gehandhaafd. Het bezwaar tegen de beslissing van 10 februari 2016 is alsnog gegrond verklaard. Appellante heeft met ingang van 11 februari 2016 gedurende de maximale wettelijke uitkeringsduur recht op ziekengeld. Tevens heeft het Uwv bepaald dat het griffierecht zal worden vergoed. Uit een betalingsspecificatie van 23 juli 2019 volgt dat het Uwv het ziekengeld inclusief wettelijke rente tot en met 6 augustus 2017 heeft nabetaald.
3.1.
Appellante heeft aangevoerd dat zij ook in de periode na 6 augustus 2017 geen inkomen had en dat aan haar ook over de periode na 6 augustus 2017 een volledige uitkering vermeerderd met wettelijke rente moet worden betaald.
3.2.
Bij brief van 14 augustus 2019 heeft het Uwv kenbaar gemaakt dat in aansluiting op de maximale uitkeringsduur van 104 weken ZW-uitkering mogelijk recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Daartoe is inmiddels een beoordeling gestart.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onderwerp van geschil in deze zaak betrof het recht op ziekengeld per 11 februari 2016. Het Uwv is met het besluit van 10 juli 2019, waarbij het ziekengeld per 11 februari 2016 alsnog is voortgezet, geheel aan de bezwaren van appellante tegemoet gekomen. Dit betekent, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, dat het nadere besluit niet in het geding wordt betrokken. Appellante heeft met het hoger beroep voorts bereikt dat haar over de maximale periode van 104 weken ziekengeld is verstrekt. Een besluit over een WIA-uitkering na afloop van genoemde periode ligt niet ter beoordeling voor en valt buiten de omvang van het geding. Dit betekent dat het hoger beroep niet‑ontvankelijk moet worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- in bezwaar, € 1.050,- in beroep, en € 1.050,- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante ten bedrage van € 3.150,-;
- bepaalt dat het Uwv het griffierecht van € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers in tegenwoordigheid van M.A.E. Lageweg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
De griffier is verhinderd te ondertekenen