ECLI:NL:CRVB:2020:359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
Op 19 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. De zaak betreft een besluit van het Uwv van 28 november 2016, waarin werd gesteld dat appellante met ingang van 6 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante, die eerder als assemblagemedewerker werkte, had zich op 9 oktober 2014 ziek gemeld met gewrichtsklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgend ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Noord-Nederland op 24 april 2018.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2016 was vastgelegd. Appellante heeft echter geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk gaven van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met E.M. Welling als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.