ECLI:NL:CRVB:2020:359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
18/3150 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

Op 19 februari 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan appellante. De zaak betreft een besluit van het Uwv van 28 november 2016, waarin werd gesteld dat appellante met ingang van 6 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante, die eerder als assemblagemedewerker werkte, had zich op 9 oktober 2014 ziek gemeld met gewrichtsklachten en verzocht om een WIA-uitkering. Het Uwv weigerde deze aanvraag, wat leidde tot bezwaar en een daaropvolgend ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank Noord-Nederland op 24 april 2018.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft en dat de verzekeringsartsen meer beperkingen hadden moeten aannemen dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2016 was vastgelegd. Appellante heeft echter geen nieuwe medische gegevens overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen blijk gaven van een zorgvuldig medisch onderzoek en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De uitspraak werd gedaan door M. Greebe, met E.M. Welling als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.

Uitspraak

18.3150 WIA

Datum uitspraak:19 februari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
24 april 2018, 17/1510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.M. Carabain-Klomp, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2020. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als assemblagemedewerker voor 35,60 uur per week. Op 9 oktober 2014 heeft appellante zich met gewrichtsklachten ziek gemeld. Op
31 juli 2016 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Bij besluit van 28 november 2016 heeft het Uwv appellante een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd, omdat appellante met ingang van 6 oktober 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Aan dit besluit liggen een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 november 2016 is bij beslissing op bezwaar van 2 maart 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In wat appellante heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat het medisch onderzoek onzorgvuldig zou zijn verricht. Verder is de rechtbank van oordeel dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat de verzekeringsartsen voor appellante niet te geringe beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2016 hebben aangenomen. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat appellante geen objectieve medische gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de conclusies van de verzekeringsartsen, zonder dat de rechtbank heeft willen afdoen aan de claim en het klachtenpatroon van appellante. Uitgaande van de juistheid van de FML is de rechtbank van oordeel dat de geselecteerde functies die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belasting.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat haar gezondheid zo slecht is dat zij de voor de berekening van de mate van haar arbeidsongeschiktheid geselecteerde functies niet kan vervullen. Zij heeft te kennen gegeven nog een poging te ondernemen om haar standpunt met medische gegevens te onderbouwen. Zij wenst dat de Raad haar zaak nogmaals beoordeelt, omdat zij door omstandigheden niet op de zitting van de rechtbank heeft kunnen verschijnen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt dat zij geen benutbare mogelijkheden heeft dan wel dat de verzekeringsartsen voor haar lichamelijke en psychische klachten meer beperkingen hadden moeten aannemen dan de in de FML van 8 september 2016 neergelegde beperkingen, niet met medische gegevens onderbouwd. De rapporten van de verzekeringsartsen geven blijk van een zorgvuldig medisch onderzoek waarin alle beschikbare informatie van appellante is betrokken en een afgewogen opvatting over de beperkingen en arbeidsmogelijkheden van appellante is gevormd. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank op goede gronden geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante en dat appellante in staat moet worden geacht deze functies te vervullen.
4.4.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020.
(getekend) M. Greebe
(getekend) E.M. Welling