ECLI:NL:CRVB:2020:357
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de intrekking van een ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en de geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de intrekking van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante na een eerstejaars ZW-beoordeling. Appellante, die eerder werkzaam was als schoonmaakster en kantinemedewerkster, had zich ziek gemeld met zwangerschapsgerelateerde klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar een ZW-uitkering toegekend, maar beëindigde deze later op basis van de conclusie dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen.
De rechtbank had de medische grondslag van het besluit van het Uwv onderschreven, maar appellante ging in hoger beroep. Zij betwistte de juistheid van de medische beoordeling en stelde dat de geselecteerde functies van soldeerder en elektronica monteur niet geschikt waren, omdat deze een te hoge urenomvang hadden. De Centrale Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de medische grondslag en dat de arbeidsdeskundige overtuigend had aangetoond dat de belasting in de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante niet overschreed. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 18 september 2018 ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling en de mogelijkheid om functies met een hogere urenomvang in aanmerking te nemen, mits de betrokkene niet beperkt is in de omvang van haar belastbaarheid. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.