ECLI:NL:CRVB:2020:3549
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van vermogen in het buitenland
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die sinds 1 november 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet, had te maken met een intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Dit volgde uit een onderzoek naar zijn vermogen in het buitenland, specifiek onroerende zaken in Turkije. De gemeente Venlo had een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening, waarbij bleek dat appellant onroerende zaken op zijn naam geregistreerd had staan in Turkije, waarvan de waarde boven de voor hem geldende vermogensgrens lag.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet (volledig) over de onroerende zaken kon beschikken. De taxatie die namens hem was uitgevoerd, werd door de Raad als voldoende betrouwbaar beschouwd. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de besluiten van het college ongegrond verklaard, en in hoger beroep heeft de Raad deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat hij slechts gedeeltelijk gerechtigd was tot de onroerende zaken en dat de verkoop van deze zaken aan zijn zwager op 11 december 2015 aantoont dat hij wel degelijk de beschikkingsmacht had.
De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten terecht waren, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door niet te melden dat hij in het bezit was van onroerende zaken met een waarde boven de vermogensgrens. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissingen van het college en de rechtbank, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.