ECLI:NL:CRVB:2020:3532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/4220 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in het bestuursrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer ongegrond werd verklaard. Het college had het bezwaar van appellant tegen de intrekking van een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant, die analfabeet is en de Nederlandse taal niet goed beheerst, heeft aangevoerd dat hij niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. De Raad stelt echter vast dat appellant niet heeft aangetoond dat hij niet in staat was om hulp in te schakelen voor het indienen van zijn bezwaar. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeert dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

19 4220 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 23 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 28 augustus 2019, 19/266 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Deventer (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Aslan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Horst en A. van Dijk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 april 2016 is aan appellant een maatwerkvoorziening verstrekt in de vorm van een scootmobiel in bruikleen. Het college heeft bij brief van 8 december 2017 aan appellant medegedeeld voornemens te zijn de verstrekking te willen beëindigen. In een gesprek op 12 februari 2018 heeft [A.] zijn zienswijze over het voornemen gegeven.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 4 maart 2018 het besluit van 25 april 2016 tot verstrekking van de scootmobiel ingetrokken met ingang van 1 april 2018.
1.3.
Appellant heeft op 5 december 2018 bezwaar gemaakt.
1.4.
Bij besluit van 17 december 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 maart 2018 niet‑ontvankelijk verklaard wegens een niet‑verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat het bezwaarschrift buiten de gestelde termijn is ingediend. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Appellant stelt weliswaar dat hij geen begeleider had, maar tijdens het indienen van de zienswijze werd hij bijgestaan door een begeleider, namelijk de heer [A.]. Aangezien er een voornemen was, had appellant kunnen begrijpen dat een besluit genomen zou worden. De stelling van appellant dat hij niet heeft geweten van de inhoud en het contact van [A.] met het college kan, wat daar ook van zij, niet worden gevolgd, omdat appellant dit niet op enige wijze aannemelijk heeft gemaakt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat er sprake is van een samenloop van factoren die zou moeten leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft een ernstige loopbeperking. Daarnaast is appellant analfabeet en beheerst hij zeer beperkt de Nederlandse taal. Hij heeft de inhoud van het besluit van 4 maart 2018 niet kunnen begrijpen en hij had destijds geen adequate begeleiding. In zijn directe omgeving had hij ook geen mensen die hem konden helpen met het maken van bezwaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft de ontvangst van het besluit van 14 maart 2018 niet betwist. Tussen partijen is niet in geschil dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2.
In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, voor zover hier van belang, bepaald dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift, een niet‑ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. Het feit dat appellant analfabeet is en de Nederlandse taal niet goed beheerst en daardoor naar zijn zeggen niet eerder kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van het besluit, maakt niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Indien appellant niet in staat was om zelf zorg te dragen voor de beoordeling en (tijdige) afhandeling van zijn post lag het op zijn weg om een derde voor hulp of advies in te schakelen. Niet is gebleken dat dit voor appellant niet mogelijk was. Voor zover appellant heeft betoogd dat hij destijds niet adequaat werd begeleid, is dat een omstandigheid die voor zijn rekening en risico moet komen. Ter zitting is bovendien naar voren gekomen dat het college na het besluit van 14 maart 2018 de scootmobiel daadwerkelijk heeft ingenomen. Op dat moment had het voor appellant duidelijk moeten zijn dat er sprake was van een intrekking en had hij geëigende stappen kunnen ondernemen, al dan niet met behulp van een derde.
4.4.
In hetgeen appellant verder in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad evenmin aanleiding om de te late indiening van het bezwaarschrift verschoonbaar te achten.
4.5.
Dat betekent dat het college het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft verklaard.
4.6.
Uit de overwegingen onder 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) L. Winters