ECLI:NL:CRVB:2020:3523

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/2517 WMO15-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die het niet eens was met de ingangsdatum van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden, die door het college van burgemeester en wethouders van Gouda was vastgesteld. De maatwerkvoorziening was in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en gold voor de periode van 26 oktober 2017 tot en met 29 april 2018. De appellant stelde dat de ingangsdatum op 31 augustus 2017 moest worden vastgesteld, maar de gemachtigde van de appellant verklaarde ter zitting dat er geen kosten of rekeningen waren ontvangen voor de huishoudelijke hulp vóór de door het college gehanteerde ingangsdatum.

De Raad overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis kan hebben. In dit geval ging het om een geschil dat betrekking had op een reeds verstreken periode, en er was geen bewijs dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kon zijn voor de toekomst. De Raad concludeerde dat appellant geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

19.2517 WMO15-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 25 april 20189, 18/4702 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gouda (college)
Datum uitspraak: 16 december 2020
Zitting hebben: L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries (via beeldbellen) en D. Hardonk‑Prins als leden
Griffier: A.A.H. Ibrahim
Ter zitting is namens appellant mr. R.G. van den Heuvel verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door B. Holthuijsen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is ter zitting van 16 december 2020 uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Bij besluit van 22 november 2017 heeft het college aan appellant een maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden verstrekt naar een omvang van anderhalf uur per week voor de periode van 26 oktober 2017 tot en met 29 april 2018, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
2. Bij besluit van 26 juni 2018 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 22 november 2017 gegrond verklaard voor wat betreft de ingangsdatum en deze vastgesteld op 25 september 2017.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en kort samengevat aangevoerd dat de ingangsdatum moet worden bepaald op 31 augustus 2017. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellant ter zitting verklaard dat appellant voor de verstrekte huishoudelijke hulp geen rekeningen heeft ontvangen of kosten heeft gemaakt vóór de door het college gehanteerde ingangsdatum.
5. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie de uitspraak van de Raad van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
6. De Raad is van oordeel dat appellant geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak. Hiervoor is van belang dat het geschil een beoordeling betreft over een al verstreken periode en niet is gebleken dat een oordeel nog van belang kan zijn voor de toekomst. Verder is met wat appellant naar voren heeft gebracht op voorhand onaannemelijk dat schade is geleden.
7. Het voorgaande betekent dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter van de meervoudige kamer
(getekend) A.A.H. Ibrahim (getekend) L.M. Tobé