ECLI:NL:CRVB:2020:3523
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. Het hoger beroep was ingesteld door een appellant die het niet eens was met de ingangsdatum van een maatwerkvoorziening voor hulp bij het huishouden, die door het college van burgemeester en wethouders van Gouda was vastgesteld. De maatwerkvoorziening was in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) en gold voor de periode van 26 oktober 2017 tot en met 29 april 2018. De appellant stelde dat de ingangsdatum op 31 augustus 2017 moest worden vastgesteld, maar de gemachtigde van de appellant verklaarde ter zitting dat er geen kosten of rekeningen waren ontvangen voor de huishoudelijke hulp vóór de door het college gehanteerde ingangsdatum.
De Raad overwoog dat er pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een beroepschrift nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en feitelijk betekenis kan hebben. In dit geval ging het om een geschil dat betrekking had op een reeds verstreken periode, en er was geen bewijs dat een inhoudelijk oordeel nog van belang kon zijn voor de toekomst. De Raad concludeerde dat appellant geen belang had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, en verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Er was ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan en is vastgelegd in een proces-verbaal.