ECLI:NL:CRVB:2020:3503
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet na beëindiging van de uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellante. Appellante, die zich op 25 april 2016 ziekmeldde met fysieke en psychische klachten, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht had vastgesteld dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en had haar ZW-uitkering per 2 juni 2017 beëindigd.
De Centrale Raad heeft de gronden en argumenten van appellante in hoger beroep herhaald, maar deze werden niet gevolgd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden voldoende gemotiveerd dat de door appellante ervaren klachten niet volledig konden worden verklaard door de geobjectiveerde afwijkingen. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante, en dat er geen reden was om te twijfelen aan de motivering van de verzekeringsartsen.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken. De uitspraak werd gedaan door W.J.A.M. van Brussel, in tegenwoordigheid van griffier L. Winters.