ECLI:NL:CRVB:2020:3490
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor maatmanfunctie maaltijdbezorger
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die als maaltijdbezorger werkte, had zich op 26 juni 2017 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW). Na een beoordeling door een verzekeringsarts op 25 mei 2018 werd appellant per 7 juni 2018 als hersteld beschouwd voor zijn maatgevende arbeid, waarna het Uwv besloot dat hij geen recht meer had op ziekengeld. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
In hoger beroep voerde appellant aan dat de rechtbank onvoldoende waarde had gehecht aan de medische informatie van zijn huisarts en psycholoog, die wezen op een zware depressie. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de maatmanfunctie van maaltijdbezorger medisch geschikt was voor appellant. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de informatie van de behandelend sector niet onderbelicht was gebleven. De Raad bevestigde dat de visie van de psycholoog over de ongeschiktheid van appellant voor betaalde arbeid niet kon worden gevolgd, omdat de ZW uitsluitend de maatgevende arbeid als grondslag heeft.
De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.