ECLI:NL:CRVB:2020:3479

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/4597 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante, die sinds 2008 ziek is na een herseninfarct. De Raad beoordeelt of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 69,47% per 4 januari 2017 en 71,49% per 1 oktober 2017. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar belastbaarheid te ruim heeft ingeschat en dat de geselecteerde functies niet passend zijn vanwege haar psychische klachten. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende rekening hebben gehouden met de medische situatie van appellante. De rechtbank heeft de eerdere besluiten van het Uwv bevestigd, en de Raad sluit zich hierbij aan. De Raad oordeelt dat de geschiktheid van de geselecteerde functies voldoende is onderbouwd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van de besluiten van het Uwv. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraken en veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

18 4597 WIA, 19/3802 WIA

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 14 augustus 2018, 17/2639 (aangevallen uitspraak 1) en van 19 juli 2019, 19/251 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.E.R.M. Verhagen, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2020. Namens appellante is mr. Verhagen verschenen. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als teamondersteuner voor 37,93 uur per
week. Op 3 november 2008 heeft appellante zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten na een herseninfarct. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 1 november 2010 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is hierbij vastgesteld op 100% en het einde van de loongerelateerde periode op 30 november 2011. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellante met ingang van 1 december 2011 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een
verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is voor 20 uur passende arbeid, met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 december 2016. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 12 januari 2017 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 januari 2017 vastgesteld op 69,47%. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 7 september 2017 (bestreden besluit 1) ongegrond verklaard. De WGA-loonaanvullingsuitkering wordt ongewijzigd voortgezet tot 1 februari 2019. Aan het bestreden besluit 1 liggen rapporten van 4 september 2017 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 6 september 2017 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 4 september 2017 een nieuwe FML opgesteld en op 16 april 2018 aanvullende beperkingen in de FML opgenomen ten aanzien van persoonlijk risico en toetsenbord bedienen en muis hanteren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft ten aanzien van deze wijzigingen in de FML geconcludeerd dat de geselecteerde functies nog steeds passend zijn en de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt.
1.3.
Appellante heeft zich bij het Uwv gemeld met toegenomen psychische klachten met
ingang van 1 oktober 2017. In het kader van deze herbeoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellante belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een FML van 30 april 2018. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 17 mei 2018 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op 69,47% en de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 6 december 2018 (bestreden besluit 2) gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 oktober 2017 is vastgesteld op 71,49% en de WGA-loonaanvullingsuitkering ongewijzigd is voortgezet. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van 14 november 2018 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van 29 november 2018 van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft hierbij geconcludeerd dat twee van de vier geselecteerde functies niet passend zijn en een nieuwe passende functie geselecteerd.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft ingeschat. Het Uwv was bekend met de medische klachten van appellante en de rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen heeft onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd op de door appellante ingebrachte brieven van de neuroloog en de rechtbank heeft zijn conclusies onderschreven omdat ze logisch, inzichtelijk en in lijn zijn met de informatie van de behandelend neuroloog. De rechtbank heeft geen aanleiding aanwezig geacht om de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit in twijfel te trekken en geen reden gezien om een deskundige in te schakelen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de zogeheten signaleringen van een afdoende adequate toelichting voorzien en gereageerd op de beroepsgronden van appellante.
2.2.
Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 2 eveneens ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat het Uwv de (objectiveerbare) beperkingen van appellante heeft onderschat. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch, consistent en adequaat geacht, heeft zijn conclusies onderschreven en geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Door appellante is geen nieuwe medische informatie overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat zij meer beperkt is en dat de geselecteerde functies te zwaar voor haar zijn. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor appellante. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom de functie van medewerker beddenreiniging geschikt is en in overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat een eventuele dwangmatige handeling kan worden beëindigd. Volgens de rechtbank is evenmin reden aanwezig om te oordelen dat de functie niet als een reële functie kan worden geselecteerd. De geschiktheid van de overige geselecteerde functies is eveneens van een afdoende adequate toelichting voorzien door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3.1.
In hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken heeft appellante aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het medisch oordeel van het Uwv uit 2010. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft haar belastbaarheid te ruim ingeschat, waarbij zij heeft verwezen naar de beschikbare informatie van de neuroloog. Met name voor werktijden zou in aanmerking moeten worden genomen dat appellante aangewezen is op regelmaat. Daarnaast zijn schoonmaakfuncties niet passend voor appellante omdat zij lijdt aan een compulsieve stoornis. Verder zijn de geselecteerde functies niet passend omdat de belastbaarheid van appellante wordt overschreden.
3.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in hoger beroep op 23 november 2020 een gewijzigde FML opgesteld, waarin een beperking is opgenomen op nachtdiensten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op 23 november 2020 op basis van deze aangepaste FML geconcludeerd dat apppellante nog steeds geschikt is voor de geselecteerde functies. Het Uwv heeft daarom verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.

18/4597 WIA

4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 januari 2017 heeft vastgesteld op 69,47%.
4.3.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het medisch onderzoek is zorgvuldig verricht. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts appellante heeft gezien op zijn spreekuur en een psychisch en lichamelijk onderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante gesproken tijdens een telefonische hoorzitting en alle beschikbare medische informatie, waaronder de informatie van neuroloog, kenbaar bij zijn beoordeling betrokken. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zowel in beroep als in hoger beroep nader gerapporteerd naar aanleiding van door appellante aangevoerde gronden en niet is gebleken dat daarbij aspecten van de medische situatie van appellante zijn gemist. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om het medisch oordeel voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd uiteengezet hoe de beoordeling van de medische situatie van appellante op de datum in geding zich verhoudt tot de beoordeling op eerdere data. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML gecorrigeerd op het aspect nachtdiensten, omdat per abuis in de FML was opgenomen dat avonddiensten niet mogelijk zijn, terwijl dit moest zijn dat nachtdiensten niet mogelijk waren. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend onderbouwd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de rustbehoefte van appellante.
4.4.
Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de juistheid van de functiebelasting, zoals weergegeven in het CBBS, en daarnaast van de belastbaarheid zoals weergegeven in de in de hoger beroep aangepaste FML van 16 april 2018. De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de geschiktheid van de geselecteerde functies waarop de schatting gebaseerd is, voldoende is onderbouwd met de rapporten van de arbeidsdeskundigen van 4 januari 2017, 6 september 2017, 17 april 2018 en 27 juni 2018. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 23 november 2020 tevens afdoende toegelicht dat met de correctie op het aspect nachtdiensten deze functies nog steeds passend zijn, omdat hierbij geen nachtdiensten voorkomen.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 1 niet slaagt. Omdat pas in hoger beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, berust dit besluit op een ondeugdelijke motivering, zodat het in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld, zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak 1 zal worden bevestigd.

19/3802 WIA

4.6.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 1 oktober 2017 heeft vastgesteld op 71,49%.
4.7.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Het medisch onderzoek is zorgvuldig verricht. De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat er geen reden is om het medisch oordeel voor onjuist te houden. In hoger beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML van 30 april 2018 gecorrigeerd op het aspect nachtdiensten, omdat per abuis in de FML was opgenomen dat avonddiensten niet mogelijk zijn en overtuigend onderbouwd dat in voldoende mate rekening is gehouden is met de rustbehoefte van appellante. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is aanvullende beperkingen vanwege de dwangverschijnselen van appellante in de FML op te nemen.
4.8.
De geschiktheid van de geselecteerde functies die ten grondslag zijn gelegd aan deze schatting is met de rapporten van de arbeidsdeskundigen van 15 mei 2018, 29 november 2018, 20 juni 2019 en 23 november 2020 eveneens afdoende onderbouwd.
4.9.
Uit 4.6 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak 2 niet slaagt. Omdat pas in hoger beroep een afdoende medische en arbeidskundige onderbouwing aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, berust dit besluit op een ondeugdelijke motivering, zodat het in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat aannemelijk is dat belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld, zal dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak 2 zal worden bevestigd.
18/4597 WIA en 19/3802 WIA
5. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.575,- (2 punten voor de hogerberoepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting). Hierbij is in aanmerking genomen dat de zaken in hoger beroep ter zitting gevoegd zijn behandeld. Voorts geeft de toepassing van artikel 6:22 van de Awb aanleiding het Uwv te veroordelen van de proceskosten in beroep. Deze kosten worden begroot op € 2.100,- (2 punten voor de beroepschriften en 2 punten voor het verschijnen ter zitting). Ook dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraken;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 3.675,-;
- bepaalt dat het Uwv het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 347,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) S. Wijna
(getekend) L. Winters