ECLI:NL:CRVB:2020:3472

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
19/2546 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om tegemoetkoming in energiekosten voor woonunit op basis van Wmo

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die haar verzoek om een tegemoetkoming van € 1.000,- in de energiekosten voor een woonunit in haar tuin had afgewezen. De rechtbank oordeelde dat appellante niet voldoende objectieve gegevens had overgelegd om de gestelde extra energiekosten inzichtelijk te maken. Appellante had in 2009 een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), die was afgewezen. Na een schikking in 2010 werd er een woonunit geplaatst voor haar echtgenoot, die tot zijn overlijden in 2011 gebruik maakte van deze unit. Het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân, rechtsopvolger van gemeente Dongeradeel, heeft het verzoek om tegemoetkoming in de energiekosten afgewezen, wat door de rechtbank werd bevestigd. De rechtbank stelde vast dat er geen toezeggingen waren gedaan door de burgemeester over de vergoeding van energiekosten en dat appellante niet had aangetoond welke extra kosten er waren gemaakt. In hoger beroep heeft de Raad de overwegingen van de rechtbank onderschreven en het hoger beroep ongegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, met R. van Doorn als griffier, op 30 december 2020.

Uitspraak

19 2546 WMO15

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 30 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
1 mei 2019, 18/335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Noardeast-Fryslân, rechtsopvolger van gemeente Dongeradeel (college)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2020 via beeldbellen. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam gemachtigde] als haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.D. Dorenbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
In 2009 heeft wijlen de echtgenoot van appellante bij het college een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Deze aanvraag is afgewezen door het college en de echtgenoot heeft hiertegen rechtsmiddelen ingesteld. Op 27 april 2010 is ter zitting van de Raad een schikking getroffen tussen partijen, die ertoe heeft geleid dat het college op 8 juni 2010 een woonunit in de tuin van appellante heeft geplaatst ten behoeve van haar echtgenoot. De echtgenoot van appellante heeft tot aan zijn overlijden op 6 februari 2011 gebruik gemaakt van de woonunit.
1.2.
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het college het verzoek van appellante om een tegemoetkoming van € 1.000,- in de energiekosten ten behoeve van de in 2010 in haar tuin geplaatste woonunit afgewezen. Bij besluit op bezwaar van 12 december 2017 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juni 2017 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat uit het proces-verbaal van de zitting bij de Raad van 27 april 2010 blijkt dat een vergoeding voor energiekosten geen onderdeel heeft uitgemaakt van het geschil en dat de vergoeding van energiekosten daarmee op zichzelf staat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een toezegging door de toenmalige burgemeester van vergoeding van de energiekosten van de unit. Verder heeft de rechtbank overwogen dat appellante kan worden gevolgd in haar standpunt dat het in gebruik nemen van de woonunit extra energiekosten met zich meebrengt. Om voor vergoeding van deze kosten in aanmerking te kunnen komen is het echter noodzakelijk dat appellante aantoont welke kosten hiermee zijn gemoeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante met de door haar ingediende bankafschriften geen inzicht gegeven in het daadwerkelijk extra energieverbruik ten behoeve van de unit.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de bankafschriften zijn ingediend nadat ter zitting bij de rechtbank hierover afspraken waren gemaakt. Zij heeft aan de opdracht van de rechtbank voldaan door het inzenden van de bankafschriften. Uit de bankafschriften blijkt volgens appellante dat zij over de periode van juni 2010 tot februari 2011 extra stookkosten heeft gemaakt. Er waren volgens appellante destijds duidelijke afspraken gemaakt rond het verbruik van de unit door gemachtigde [Y.] en de gemeente Dongeradeel.
3.2.
Het college heeft bij verweer verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat appellante met de in beroep ingediende bankafschriften de gestelde extra energiekosten niet met objectieve gegevens inzichtelijk heeft gemaakt. Nu appellante in hoger beroep evenmin een nadere onderbouwing van de extra energiekosten heeft overgelegd, wordt de overweging van de rechtbank op dit punt onderschreven.
4.2.
De rechtbank heeft eveneens met juistheid overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toenmalige burgemeester in een gesprek met appellante toezeggingen of andere uitlatingen heeft gedaan waaruit appellante in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat een vergoeding voor de extra energiekosten voor de unit toegekend zou worden. Van afspraken over vergoeding van de gestelde extra stookkosten tussen haar gemachtigde Tot en de gemeente is evenmin gebleken.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van R. van Doorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) R. van Doorn