ECLI:NL:CRVB:2020:3470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
17/7680 WLZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wlz-zorg wegens onvoldoende blijvende behoefte aan zorg en toezicht

Op 30 december 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het CIZ, betreffende de afwijzing van haar aanvraag voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, die lijdt aan spina bifida cervicaal met incomplete dwarslaesie en migraine, had op 24 mei 2016 een aanvraag ingediend voor Wlz-zorg. Deze aanvraag werd op 5 augustus 2016 door het CIZ afgewezen, omdat de medische adviseur van het CIZ concludeerde dat appellante niet voldeed aan de criteria voor Wlz-zorg. De adviseur stelde vast dat er geen blijvende behoefte was aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, en dat appellante in staat was om op relevante momenten zelf hulp in te roepen.

Na een ongegrondverklaring van het bezwaar door het CIZ op 24 maart 2017, heeft appellante beroep aangetekend bij de rechtbank Overijssel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek van het CIZ voldoende zorgvuldig was en dat appellante niet met medische documenten had onderbouwd dat zij regieproblemen had. Appellante ging in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep, waarbij zij aanvoerde dat het medisch onderzoek van het CIZ onzorgvuldig en onvolledig was.

De Centrale Raad van Beroep heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante niet in staat was om aan te tonen dat zij blijvend afhankelijk was van 24-uurs zorg. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7680 WLZ

Datum uitspraak: 30 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 november 2017, 17/1013 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E. Schriemer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante is onder meer bekend met spina bifida cervicaal met incomplete dwarslaesie en migraine. Appellante heeft op 24 mei 2016 een aanvraag ingediend voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz).
1.2.
Bij besluit van 5 augustus 2016 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
De medisch adviseur van CIZ heeft op 28 december 2016, aangevuld op 16 maart 2017, medisch advies uitgebracht. Volgens de medisch adviseur leiden de fysieke beperkingen van appellante niet tot een medische noodzaak voor 24 uur zorg in de nabijheid. Deze beperkingen leiden tot planbare en oproepbare zorgmomenten. Er is geen medische reden bekend waarom appellante niet adequaat zou kunnen alarmeren, niet adequaat om hulp zou kunnen vragen en op hulp zou kunnen wachten. Volgens de medisch adviseur komt de afhankelijke, onzekere houding van appellante, zoals deze blijkt tijdens het huisbezoek, niet overeen met de informatie van de revalidatiearts. Nu geen (neuropsychologisch) onderzoek heeft plaatsgevonden naar de oorzaak van deze afhankelijke opstelling en niet is onderzocht of appellante nog leerbaar is ten aanzien van verder zelfstandig functioneren, kan niet worden vastgesteld dat appellante blijvend is aangewezen op 24 uur zorg in de nabijheid.
1.4.
Bij besluit van 24 maart 2017 (bestreden besluit) heeft CIZ vervolgens het bezwaar tegen het besluit van 5 augustus 2016 onder verwijzing naar de medische adviezen ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante niet voldoet aan de criteria voor Wlz-zorg. Bij appellante kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een blijvende behoefte aan permanent toezicht en/of 24 uur per dag zorg in de nabijheid als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. Het onderzoek van CIZ is voldoende zorgvuldig en volledig geweest. Hetgeen appellante heeft aangevoerd geeft geen concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de inhoud van de medische adviezen. Het standpunt van appellante dat zij regieproblemen heeft, is niet met medische documenten onderbouwd. Niet is gebleken dat appellante niet in staat is om op relevante momenten zelf hulp in te roepen. Evenmin is gebleken dat, wanneer op die momenten niet direct hulp beschikbaar is voor appellante, zij daarvan ernstig nadeel ondervindt.
3. Appellante heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Zij heeft – kort samengevat – aangevoerd dat het medisch onderzoek van CIZ onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Volgens appellante heeft zij permanent toezicht nodig zowel binnenshuis als buitenshuis.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, heeft de Raad geen reden gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen. De Raad voegt hier aan toe dat de revalidatiearts Emmelot in zijn brief van 11 september 2017 te kennen heeft gegeven dat voor een neuropsychologisch onderzoek geen indicatie bestond en dat appellante de laatste jaren niet terug heeft hoeven vallen op continue 24-uurs zorg, omdat zij in voldoende mate zelfstandig was. Wat appellante hiertegen heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze informatie te twijfelen.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en H.J. de Mooij en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) P. Boer