ECLI:NL:CRVB:2020:3452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
18/6369 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA na verkeersongeval

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als chauffeur/schoonmaker werkte, had zich op 9 februari 2015 ziek gemeld na een verkeersongeval. Hij stelde dat zijn klachten, waaronder nek- en hoofdpijn, niet voldoende waren erkend in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) die door het Uwv was vastgesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren tegen de conclusies van de verzekeringsartsen en betoogde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn klachten en dat Psyon, de instantie die het medisch onderzoek had uitgevoerd, niet onafhankelijk was.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was geweest en dat de conclusies van Psyon overtuigend waren gemotiveerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling van appellant dat er sprake was van vooringenomenheid. Ook werd vastgesteld dat appellant geen medische gegevens had overgelegd die aanleiding gaven om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht had vastgesteld en dat de WGA-uitkering op de juiste gronden was beëindigd.

Uitspraak

18 6369 WIA

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 november 2018, 18/540 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nadere reactie ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als chauffeur/schoonmaker voor 43,98 uur per week. Op 9 februari 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met klachten na een ongeval. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een verzekeringsarts een expertise laten verrichten. Op 15 maart 2017 is een neuropsychologisch rapport uitgebracht door psychiater en neuropsycholoog drs I. Visser en neuropsycholoog A. Hoogendoorn en een psychiatrisch rapport door psychiater drs. B. Bouten, allen werkzaam bij Psyon. Op 4 april 2017 heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 13 april 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 25 januari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 68,26% arbeidsongeschikt is. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv bij besluit van 2 juni 2017 appellant met ingang van 25 augustus 2017 een WGA-vervolguitkering toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 65 tot 80%. Appellant heeft tegen de besluiten van 13 april 2017 en 2 juni 2017 bezwaar gemaakt.
1.2.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellant heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op basis van dossierstudie, het bijwonen van de hoorzitting en na kennisname van informatie vanuit de behandelend sector geconcludeerd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde FML van 4 april 2017, geldig per 25 januari 2017 geen wijziging behoeft. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is tot de conclusie gekomen dat er per 25 augustus 2017 van een verminderde duurbelasting geen sprake meer is, afgezien van een beperking voor het werken in de nachtelijke uren. Voor het overige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de verzekeringsarts per 25 januari 2017 vastgestelde beperkingen ongewijzigd overgenomen in een FML van 15 december 2017 geldig per 25 augustus 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een drietal functies gevonden, die aan de schatting per 25 januari 2017 ten grondslag kunnen worden gelegd. Op basis daarvan heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 januari 2017 vastgesteld op 71,68%. Op basis van de FML van 15 december 2017 heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep een vijftal andere functies geselecteerd, die tot gevolg hebben dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 augustus 2017 op 13,63% wordt vastgesteld.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2018 (bestreden besluit) heeft Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 april 2017 gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid per 25 januari 2017 vastgesteld op 71,68%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 juni 2017 heeft het Uwv eveneens gegrond verklaard. Daarbij is de WIA-uitkering van appellant, met inachtneming van een uitlooptermijn, met ingang van 25 maart 2018 beëindigd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De rechtbank heeft daarbij van belang geacht dat op verzoek van de verzekeringsarts expertise is uitgebracht door de aan Psyon verbonden neuropsychologen en psychiater en dat de verzekeringsarts kennis heeft genomen van de medische informatie van behandelend revalidatiearts P. van Gorcom van Libra revalidatie en audiologie. Ook heeft de rechtbank van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep dossieronderzoek heeft verricht, de hoorzitting heeft bijgewoond en de in bezwaar overgelegde medische informatie, waaronder een brief van de chiropractor van 18 oktober 2017, een medicatieoverzicht van 24 november 2017 en een brief van revalidatiearts Van Gorcom van 13 april 2017, in zijn beoordeling heeft betrokken. De rechtbank heeft geen reden aanwezig geacht voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Hiertoe is overwogen dat het Uwv op de hoogte was van de gestelde diagnose whiplash trauma en dat in verband daarmee in de FML beperkingen zijn aangenomen. De rechtbank heeft het Uwv kunnen volgen in de conclusie dat uit het rapport van de neuropsychologen Visser en Hoogendoorn volgt dat de door appellant gestelde cognitieve klachten, zoals bij het vasthouden en verdelen van de aandacht, niet zijn gebaseerd op medisch geobjectiveerde ziekte of gebreken. Omdat niet gebleken is dat appellant op 25 augustus 2017 nog (multidisciplinaire) behandelingen onderging, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank terecht geen reden meer gezien om op die datum een urenbeperking aan te nemen, afgezien van de beperking voor het werken in de nachtelijke uren. De rechtbank heeft overwogen dat appellant in beroep geen medische stukken heeft overgelegd die aanleiding geven om te twijfelen aan het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Uitgaande van de juistheid van de FML van 4 april 2017 (geldig per 25 januari 2017) en de FML van 15 december 2017 (geldig per 25 augustus 2017), heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten die zijn ontstaan door een verkeersongeval. Appellant is hard van achteren aangereden door een ander voertuig en heeft sindsdien nekklachten, schouderklachten, hoofdpijnklachten en cognitieve klachten. Appellant is behandeld door vele behandelaars en heeft ook meerdere trajecten bij Revalidatiecentrum Libra Blixembosch te Eindhoven doorlopen. Dit heeft niet geleid tot het gewenste herstel. Hij heeft tot op heden last van hoofdpijnklachten, nekklachten, rug- en schouderklachten. Er is sprake van concentratieproblemen, slapeloosheid, hevige vermoeidheid en vergeetachtigheid. Verder kampt appellant met een angststoornis en depressieve klachten. Appellant stelt zich op het standpunt dat Psyon geen onafhankelijke en onpartijdige instantie is omdat Psyon frequent opdrachten krijgt van het Uwv. De opmerking van de neuropsychologen van Psyon dat vanwege het optreden van onderpresteren het niet mogelijk is gebleken om de door appellant
geclaimde cognitieve problemen te objectiveren, had door hen moeten worden toegelicht. Appellant heeft net als in beroep verwezen naar de reeds ingediende bezwaargronden, die als ingelast en herhaald moeten worden beschouwd. Hij heeft hierin aangegeven op welke punten de FML zou moeten worden aangepast. Appellant heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat een urenbeperking had moeten worden aangenomen vanwege de lichamelijke en de psychische klachten in combinatie met de medicatie. Daarbij was de multidisciplinaire behandeling nog niet afgerond, zoals ten onrechte door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is gesteld. Appellant acht de geselecteerde functies niet passend vanwege zijn fysieke en psychische klachten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 25 januari 2017 heeft vastgesteld op 71,68% en met ingang van 25 maart 2018 op minder dan 35% en terecht de WGA-uitkering van appellant per laatstgenoemde datum heeft beëindigd.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De overwegingen die de rechtbank hierbij heeft gemaakt worden gevolgd. Daaraan wordt nog toegevoegd dat er geen aanknopingspunten zijn voor de stelling van appellant dat door Psyon met vooringenomenheid of partijdigheid is gerapporteerd. De conclusies van Psyon zijn overtuigend gemotiveerd aan de hand van een uitgebreid medisch onderzoek. Het enkele argument van appellant dat Psyon regelmatig opdrachten krijgt van het Uwv is niet voldoende om zijn stelling te staven.
4.4.
Verder is geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen zoals weergegeven in de FML van 4 april 2017. De rechtbank heeft terecht overwogen dat in de FML rekening is gehouden met een verminderde psychische en fysieke belastbaarheid als gevolg van het whiplash trauma. Appellant is onder meer beperkt geacht op persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn gebaseerd op eigen onderzoeksbevindingen en die van Psyon maar ook op de informatie van de behandelaars van appellant. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd die aanleiding geven te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de informatie van de behandelaars van appellant worden de cognitieve stoornissen ook niet genoemd.
4.5.
Appellant wordt evenmin gevolgd in het standpunt dat ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen in de FML van 15 december 2017. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport, onder verwijzing naar de standaard ‘Duurbelastbaarheid in arbeid’ gesteld dat voor het aannemen van een urenbeperking geen aanleiding bestaat. Nu appellant zijn standpunt dat aanleiding bestond om op energetische gronden een urenbeperking aan te nemen niet met medische gegevens heeft onderbouwd, wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de revalidatiebehandeling was afgelopen. Evenmin geeft de behandelfrequentie aanleiding om, op basis van verminderde beschikbaarheid, een urenbeperking aan te nemen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat appellant ten tijde van het onderzoek, 15 december 2017, (uitsluitend) behandeld werd door de chiropractor. Van andere behandelingen op de datum in geding heeft appellant geen melding gemaakt en is ook verder niet gebleken. Dit is onvoldoende om een urenbeperking op te baseren.
4.6.
De door appellant gestelde arbeidskundige gronden houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen. Uitgaande van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit, wordt ook het oordeel van de rechtbank over de passendheid van de geselecteerde functies onderschreven.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) H. Spaargaren