ECLI:NL:CRVB:2020:3444
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg. Appellante, die als magazijnmedewerkster werkte, had zich op 29 juli 2015 ziek gemeld met diverse klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had haar aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante onjuist waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad onderschrijft dit oordeel en stelt vast dat de luchtwegklachten van appellante na de datum van 26 juli 2017 zijn ontstaan en uit een andere ziekteoorzaak voortkomen. De Raad concludeert dat de FML voldoende rekening houdt met de psychische en lichamelijke klachten van appellante, en dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor haar. De hoger beroepen van appellante worden afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.