ECLI:NL:CRVB:2020:3433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
18/4020 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder als machineoperator werkte, had zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,01% na een herziening van een eerder besluit. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische rapporten.

Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet voldoende waren erkend en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van de medische rapporten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding.

Uitspraak

18.4020 WIA

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 juni 2018, 18/653 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om schadevergoeding
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 december 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. P.R.L.V.M. Kruik, advocaat, hoger beroep ingesteld en een verzoek om schadevergoeding ingediend. Mr. Y. Özdemir, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft aanvullende gronden en aanvullende medische stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2020. Appellant heeft via de telefoon deelgenomen, bijgestaan door mr. Özdmir in de zittingzaal. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. J. van Riet.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als machineoperator bij een kaasbedrijf voor 42,75 uur per week. Vervolgens ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 19 oktober 2015 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten. In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellant het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 september 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor het laatstelijk verrichte werk. Hij heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend. Bij besluit van 8 september 2017 heeft het Uwv appellant met ingang van 16 oktober 2017 een loongerelateerde WGA‑uitkering toegekend, omdat hij met ingang van die datum 37,1% arbeidsongeschikt is. Bij besluit van 22 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv dat besluit herzien, in die zin dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 39,01% bedraagt. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft lichamelijk onderzoek verricht en beperkingen aangenomen voor de nek- en rugfunctie en geconcludeerd dat appellant is aangewezen op regelmatig wc-bezoek. In de FML zijn in alle rubrieken beperkingen opgenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en aanvullende informatie van de KNO-artsen en
GZ-psycholoog betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van de medische rapporten. De fysieke beperkingen vinden bevestiging in de door appellant overgelegde medische documentatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de in beroep overgelegde informatie en heeft geconcludeerd dat deze niet in tegenspraak is met zijn bevindingen. Het specialistenbericht en de brief van de uroloog maken geen melding van andere of verdergaande beperkingen dan die zijn aangenomen door de verzekeringsartsen. Niet gesteld of gebleken is dat appellant ongeschikt zou zijn voor de geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn klachten objectiveerbaar zijn. Hij is al jarenlang patiënt en voelt zich almaar slechter. Hij wordt ’s nachts wakker omdat hij naar het toilet moet. Er is sprake van werveldegeneratie en veel pijn. Hij heeft problemen met het zicht. Vanaf zijn jeugd is hij bekend met psychische klachten. Hij gaat vaak naar de huisarts. Er zijn dus onvoldoende beperkingen opgenomen. Geen van de voorgedragen functies is hierdoor passend te achten. Het rechterlijk oordeel is niet toereikend gemotiveerd. Appellant verzoekt om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij medische stukken overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 16 oktober 2017 heeft vastgesteld op 39,01%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat sprake is van een zorgvuldig onderzoek naar de beperkingen van appellant, wordt gevolgd. De verzekeringsarts heeft een anamnese afgenomen, het dagverhaal uitgevraagd en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Dat appellant het onderzoek door de verzekeringsarts te kort heeft gevonden maakt dit niet anders. Verzekeringsartsen zijn erin getraind om zich in korte tijd een beeld te vormen over iemands beperkingen, waarbij tevens informatie van behandelaars wordt meegenomen. Ook in dit geval is informatie van behandelaars bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd en informatie van onder meer de kno-artsen en de GZ-psycholoog bij zijn oordeel betrokken. In het rapport van 26 april 2018 heeft hij gereageerd op de in beroep overgelegde stukken van de neuroloog, de uroloog en de
SEH-chirurg.
4.4.
De rechtbank heeft toereikend gemotiveerd dat er geen reden is voor twijfel aan de inhoudelijke juistheid van de medische rapporten. Zij heeft dit oordeel gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsartsen en op de door appellant overgelegde informatie van de behandelend artsen. Zij heeft tevens te kennen gegeven dat die informatie deels geen betrekking heeft op de datum in geding en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep toereikend heeft gemotiveerd dat de overige informatie niet leidt tot meer beperkingen.
4.5.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over zijn klachten is een herhaling van wat hij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Het oordeel van de rechtbank daarover wordt onderschreven. De in hoger beroep overgelegde medische gegevens hebben geen betrekking op de datum in geding, 16 oktober 2017, en kunnen het standpunt van appellant dat op die datum meer beperkingen moeten worden aangenomen, niet onderbouwen. Nu er geen twijfel is aan het oordeel van de rechtbank, is er geen reden voor benoeming van een onafhankelijke deskundige.
4.6.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
6. Bij dit oordeel is er evenmin reden om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) V.M. Candelaria