ECLI:NL:CRVB:2020:3433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv over zijn arbeidsongeschiktheid. Appellant, die eerder als machineoperator werkte, had zich ziek gemeld met psychische en fysieke klachten en ontving een WIA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 39,01% na een herziening van een eerder besluit. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het onderzoek naar de beperkingen van appellant zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische rapporten.
Appellant voerde in hoger beroep aan dat zijn klachten niet voldoende waren erkend en dat er meer beperkingen moesten worden aangenomen. Hij verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde echter dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de inhoudelijke juistheid van de medische rapporten. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of schadevergoeding.