ECLI:NL:CRVB:2020:3432
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-functies en de medische beoordeling door verzekeringsartsen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die als callcenter medewerker werkte, had zich op 1 augustus 2011 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat zij na de voorgeschreven wachttijd geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante had geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Na meerdere ziekmeldingen en een beëindiging van haar ziekengeld, heeft appellante in hoger beroep gesteld dat de verzekeringsartsen haar psychische beperkingen te licht hebben ingeschat. De Raad heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om deze voor onjuist te houden. De onderzoeksbevindingen zijn inzichtelijk weergegeven en er is een logische samenhang tussen de verschillende externe informatiebronnen en de bevindingen van de verzekeringsartsen.
De Raad heeft geoordeeld dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht de in het verleden geselecteerde WIA-functie van wikkelaar te vervullen. Het hoger beroep van appellante is niet geslaagd en de aangevallen uitspraak is bevestigd. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.