ECLI:NL:CRVB:2020:3431

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
18/4142 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op Wajong-uitkering bij verblijf in het buitenland en toepassing van de hardheidsclausule

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die in 2004 een Wajong-uitkering ontving vanwege psychische problematiek, was in januari 2016 naar Canada verhuisd om bij zijn partner te wonen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had geweigerd om de Wajong-uitkering van de appellant te continueren tijdens zijn verblijf in Canada, met als reden dat er geen zwaarwegende redenen waren om van het exportverbod af te wijken. De rechtbank Gelderland had het beroep van de appellant gegrond verklaard, maar het Uwv ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank Gelderland onbevoegd was en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank als bevoegdelijk moest worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat het recht op Wajong-uitkering eindigt wanneer de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen. De Raad concludeerde dat de appellant niet kon aantonen dat zijn situatie in januari 2016 voldeed aan de criteria voor de hardheidsclausule, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen zwaarwegende redenen waren om de uitkering te continueren. Het hoger beroep van de appellant werd afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

18.4142 WAJONG

Datum uitspraak: 30 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
22 juni 2018, 17/6470 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (Canada) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Namens appellant is verschenen, mr. Voets bijgestaan door [naam moeder] (moeder van appellant). Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is in verband met psychische problematiek in 2004 een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) toegekend. Appellant is in juni 2015 in contact gekomen met [X] (X) uit Canada. Op 7 januari 2016 is appellant met X naar Canada vertrokken, om daar door haar begeleid te worden. Hij heeft sinds half 2016 een relatie met X.
1.2.
Het Uwv heeft appellant toestemming verleend om vanaf januari 2016 zes maanden in Canada te verblijven met behoud van zijn Wajong-uitkering. Die toestemming is twee maal, laatstelijk tot en met 7 juli 2017, verlengd. Bij brief van 17 oktober 2016 heeft de moeder namens appellant gevraagd of hij met behoud van zijn Wajong-uitkering definitief in Canada kan verblijven. Bij besluit van 7 juni 2017 (besluit 1) heeft het Uwv geweigerd om appellant toestemming te verlenen om met behoud van zijn Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen. Bij besluit van eveneens 7 juni 2017 (besluit 2) heeft het Uwv vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft en dat zijn Wajong-uitkering vanaf 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70%.
1.3.
Bij brief van 13 juni 2017 heeft de moeder van appellant toestemming voor hem gevraagd voor vakantie in Canada voor de periode van 7 juli 2017 tot 7 januari 2018. Bij besluit van
19 juni 2017 (besluit 3) heeft het Uwv appellant toestemming verleend om tot
8 augustus 2017 in Canada te verblijven. Bij besluit van 28 juni 2017 (besluit 4) heeft appellant een werkplan met afspraken ontvangen van het Uwv.
1.4.
Bij besluit van 24 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten 1 tot en met 4 ongegrond verklaard. Aan dit besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover dit ziet op de besluiten 2 en 4 en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit. De rechtbank heeft voorop gesteld dat als uitgangspunt geldt dat het recht op Wajong‑uitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Van dit exportverbod van een Wajong‑uitkering kan het Uwv slechts in uitzonderlijke situaties afwijken op grond van de zogeheten hardheidsclausule. Dit is mogelijk als de beëindiging van het recht op uitkering zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. De rechtbank heeft geoordeeld dat er in het geval van appellant bij zijn vertrek in januari 2016 geen sprake was van één van de drie in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Besluit Beleidsregels) genoemde zwaarwegende redenen om de hardheidsclausule toe te passen. Niet gebleken is dat de behandeling door X medisch geïndiceerd was. Evenmin is gebleken dat appellant in januari 2016, toen hij met X vertrok naar Canada, al afhankelijk was van X voor zijn verzorging. Daarnaast was X niet genoodzaakt om buiten Nederland te gaan wonen, maar woonde zij altijd al in Canada. De rechtbank heeft geoordeeld dat er ook verder geen zwaarwegende redenen zijn om de hardheidsclausule toe te passen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank bestreden voor zover het ziet op zijn verzoek om met behoud van Wajong-uitkering buiten Nederland te gaan wonen. Hij heeft daarbij aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte zijn verzoek hebben beoordeeld aan de hand van de situatie in januari 2016. Zijn verzoek dient beoordeeld te worden per 8 augustus 2017, tot welke datum hij toestemming had voor een tijdelijk verblijf in Canada, dan wel 17 oktober 2016, de datum van zijn verzoek voor een definitief verblijf. Appellant heeft zijn standpunt herhaald dat in zijn geval sprake is van zwaarwegende redenen als bedoeld in het Besluit Beleidsregels. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij verwezen naar de aanwezige medische stukken en een rapport van een Canadese psycholoog van 5 april 2019 dat in hoger beroep is overgelegd. Subsidiair is appellant van mening dat hem een langere termijn dan tot 8 augustus 2017 had moeten worden gegund om terug te keren naar Nederland.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op de datum waarop het bestreden besluit werd genomen had appellant geen woonplaats meer in Nederland en was, gelet op het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de rechtbank Amsterdam bevoegd. Gezien de omstandigheden van het geval is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:117 van de Awb de onbevoegdheid van de rechtbank Gelderland voor gedekt te verklaren en de aangevallen uitspraak als bevoegdelijk gedaan aan te merken.
4.2.
In artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong is bepaald dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod op grond van het negende lid van dit artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.3.
In artikel 2 van het Besluit Beleidsregels is bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.4.
In de toelichting bij het Besluit Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent. Het Uwv beoordeelt de omstandigheden zoals die van toepassing zijn
op het moment dat de cliënt buiten Nederland gaat wonen.
4.5.
Vooropgesteld wordt dat blijkens de wetsgeschiedenis het exportverbod van de
Wajong-uitkering uitgangspunt is en dat de hardheidsclausule slechts in uitzonderlijke situaties toepassing kan vinden, die door het Uwv deels expliciet zijn genoemd in het Besluit Beleidsregels en voor het overige moeten voldoen aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn. De invulling die het Uwv in zijn beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven is, zoals de Raad eerder heeft geoordeeld, niet onjuist of onredelijk (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101).
4.6.1.
Appellant kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat zijn verzoek om zijn Wajong uitkering te mogen exporteren naar Canada beoordeeld dient te worden per 8 augustus 2017, de datum tot welke hij toestemming had voor een tijdelijk verblijf in Canada, dan wel 17 oktober 2016, de datum waarop hij zijn verzoek heeft gedaan. Uit de toelichting op het Besluit Beleidsregels blijkt dat het Uwv de omstandigheden beoordeelt zoals die van toepassing zijn op het moment dat de cliënt buiten Nederland gaat wonen. Het Uwv is hierbij terecht uitgegaan van de datum januari 2016, omdat appellant die maand naar Canada is vertrokken om daar bij X te gaan wonen. Dat appellant op dat moment geen verzoek om export heeft gedaan en het Uwv het verblijf in het buitenland om die reden heeft opgevat als vakantiebezoek maakt dit niet anders. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in januari 2016 geen sprake was van één van de drie in artikel 2 van het Besluit Beleidsregels genoemde gevallen en de door appellant aangevoerde feiten en omstandigheden ook anderszins niet kunnen worden aangemerkt als zwaarwegende redenen als bedoeld in het Besluit Beleidsregels. Dat de feitelijke omstandigheden tijdens het verblijf van appellant in Canada zijn veranderd in die zin dat na een half jaar tussen appellant en X een relatie is ontstaan, en dat appellant, zoals hij stelt, voor zijn welbevinden inmiddels afhankelijk is van X doet aan het voorgaande niet af. Het Uwv heeft zich naar aanleiding van de in hoger beroep ingediende informatie van de behandelend psycholoog in Canada terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een intensieve medische behandeling of verzorging door X en dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat de door appellant in Canada gevolgde individuele psychotherapie niet ook in Nederland gegeven zou kunnen worden.
4.6.2.
Appellant kan evenmin gevolgd worden in zijn standpunt dat het Uwv hem een langere termijn had moeten gunnen om als voorbereiding voor een terugkeer naar Nederland. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de termijn van twee maanden die appellant daarvoor is gegeven niet onzorgvuldig of onjuist is te achten. Overigens heeft appellant er voor gekozen om niet naar Nederland terug te keren als gevolg waarvan de Wajong-uitkering per 1 september 2017 is beëindigd.
4.7.
Uit 4.6.1 en 4.6.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 december 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Géron