ECLI:NL:CRVB:2020:3430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na zorgvuldige medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante. Appellante, die als verkoopster werkte, meldde zich op 8 september 2017 ziek vanwege zwangerschapsgerelateerde klachten. Het Uwv kende haar een ZW-uitkering toe, maar na een medisch onderzoek op 25 juli 2018 concludeerde de verzekeringsarts dat appellante per 1 augustus 2018 weer geschikt was voor haar werk. Het bezwaar van appellante tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard door het Uwv en later ook door de rechtbank Rotterdam. Appellante ging in hoger beroep, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten aanhielden en dat zij niet in staat was om voor haar kind te zorgen zonder hulp van haar familie.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen voldoende medische grondslag was voor de stelling dat appellante arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken en oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante op de datum in geding niet arbeidsongeschikt was. De Raad nam daarbij in overweging dat de gezondheidstoestand van appellante na de datum in geding niet relevant was voor de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid op dat moment. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.