ECLI:NL:CRVB:2020:3429
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ZW-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die als tandartsassistente en schoonmaakster werkte, had zich op 24 december 2015 ziek gemeld met somatische en psychische klachten. Na afloop van haar ZW-uitkering meldde zij zich op 14 september 2017 opnieuw arbeidsongeschikt. Het Uwv oordeelde dat zij per 9 november 2017 weer geschikt was voor haar oude functies, wat leidde tot een geschil over de beëindiging van haar uitkering.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. Appellante voerde in hoger beroep aan dat het onderzoek niet zorgvuldig was en dat haar medische beperkingen onvoldoende waren meegewogen, waaronder een depressieve stoornis, persoonlijkheidsproblematiek, PTSS, endometriose, rugklachten en concentratieproblemen. Het Uwv verdedigde het eerdere besluit en verwees naar rapporten van verzekeringsartsen.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd waarom er geen aanleiding was om van het eerdere standpunt af te wijken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Ziektewet.