ECLI:NL:CRVB:2020:3423

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
18/5336 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheid van appellant na herbeoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich op 19 november 2013 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 58,93%, heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55% tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv niet op de hoogte was van zijn diagnose kanaalstenose tijdens de beoordeling.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts adequaat had gereageerd op de ingediende medische gegevens en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De argumenten van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd en niet als nieuwe gronden die de beslissing van het Uwv konden ondermijnen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

18.5336 WIA

Datum uitspraak: 29 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
21 september 2018, 18/224 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. Y.W. Wijting, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.J.H. aan de Stegge. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als taxateur voor 40 uur per week. Op
19 november 2013 heeft hij zich ziek gemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 17 november 2015 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 37%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant vanaf 28 januari 2016 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% tot 45%. Na bezwaar is het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 51,81%.
1.3.
Appellant heeft verzocht om een herbeoordeling per 4 februari 2017 wegens toegenomen klachten. In verband met deze herbeoordeling heeft appellant het spreekuur bezocht van een arts. Deze arts heeft vastgesteld dat appellant belastbaar is met inachtneming van de beperkingen die hij heeft neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 mei 2017. Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 52,15%. Het Uwv heeft bij besluit van 22 juni 2017 vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid is gewijzigd, maar de WGA-vervolguitkering niet omdat appellant nog steeds 45 tot 55% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 8 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juni 2017 gegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2017, een gewijzigde FML van 13 november 2017, en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2017 ten grondslag. De mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt 58,93% en de WGA-vervolguitkering van appellant is vastgesteld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat aan het bestreden besluit een voldoende zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt. Hierbij is van belang geacht dat de verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant heeft gesproken op de hoorzitting en de door appellant ingediende medische informatie heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gereageerd op de door appellant in beroep ingediende medische gegevens. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er geen aanleiding is voor meer beperkingen omdat het bij de voor appellant geldende diagnoses wervelkanaalstenose met mogelijk beknelling van de zenuwwortels van belang is om in beweging te blijven en de spieren in goede conditie te houden, is door de rechtbank onderschreven. Uitgaande van de FML heeft de rechtbank het standpunt van het UWV onderschreven dat appellant in staat is de geselecteerde functies te vervullen. In het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 november 2017 is afdoende gemotiveerd dat deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van appellant op de in geding zijnde datum.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten tijde van de beoordeling nog niet op de hoogte was van de diagnose kanaalstenose. Het bestreden besluit is daarom volgens appellant op onjuiste gronden tot stand gekomen. Appellant wijst er op dat de belasting die voortvloeit uit de FML in combinatie met zijn huishoudelijke werkzaamheden een onevenredig zware belasting vormt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 4 februari 2017 heeft gebaseerd op 55% tot 65% en de WGA-vervolguitkering van appellant terecht naar deze mate van arbeidsongeschiktheid heeft voortgezet.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde medische beperkingen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.4.
Uit het rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2017 en
7 juni 2018 blijkt dat met alle medisch te objectiveren klachten rekening is gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid van appellant en dat informatie van de huisarts van
10 november 2017 is meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op het door appellant in beroep ingediende arbeidsmedische expertiserapport van 9 mei 2018 te kennen gegeven dat er geen aanleiding is voor extra beperkingen als gevolg van de diagnoses kanaalstenose en het syndroom van Verbiest. Bij beide aandoeningen moet terughoudend omgegaan worden met het stellen van beperkingen omdat dit anti-revaliderend werkt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in dit verband gewezen op het advies van de huisarts om in beweging te blijven. De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten gevonden om dit standpunt voor onjuist te houden. Dat nadien een diagnose, kanaalstenose, is vastgesteld betekent niet dat de FML onjuist is. Er zijn forse beperkingen ten aanzien van de rugbelasting aangenomen. Appellant heeft in hoger beroep geen nadere medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan de vastgestelde belastbaarheid.
4.5.
Evenmin biedt het dossier grond om de stelling van appellant dat te weinig rekening is gehouden met zijn psychische problemen te volgen. Ten aanzien van de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat appellant adequaat is behandeld voor een depressieve stoornis. Omdat appellant moeite heeft met herinneren en hij niet tegen druk kan, is hij beperkt geacht voor herinneren (moet soms wel dingen opschrijven) en is hij aangewezen geacht op een voorspelbare werksituatie zonder veelvuldige deadlines of productiepieken (kan niet tegen dwingend opgelegde eisen), verhoogd persoonlijk risico (niet op hoogtes, bij gevaarlijke machines of professioneel autorijden) en leidinggevende aspecten. Meer beperkingen acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet nodig omdat er geen actueel psychiatrisch ziektebeeld speelt. Appellant heeft geen medische informatie overgelegd die aanleiding geeft om te twijfelen aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.6.
Voorts wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op verschillende items op het Resultaat functiebeoordeling van de in bezwaar geselecteerde functies gemotiveerd en inzichtelijk beargumenteerd waarom deze functies, ondanks de daarin voorkomende signaleringen, de belastbaarheid van appellant niet overschrijden. De belasting ten gevolge van huishoudelijke werkzaamheden is daarbij terecht buiten beschouwing gelaten nu deze in het kader van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen rol kan spelen.
4.7.
Uit 4.2 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Dompeling, in tegenwoordigheid van A.L. Abdoellakhan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 december 2020.
(getekend) T. Dompeling
(getekend) A.L. Abdoellakhan