In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich op 19 november 2013 ziek meldde met psychische klachten, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na een herbeoordeling in 2017, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 58,93%, heeft het Uwv de WGA-vervolguitkering voortgezet op basis van een arbeidsongeschiktheid van 55% tot 65%. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het Uwv niet op de hoogte was van zijn diagnose kanaalstenose tijdens de beoordeling.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische onderzoeken door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige voldoende waren. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de verzekeringsarts adequaat had gereageerd op de ingediende medische gegevens en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde deze oordelen en oordeelde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De argumenten van appellant in hoger beroep werden als herhalingen van eerdere stellingen beschouwd en niet als nieuwe gronden die de beslissing van het Uwv konden ondermijnen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.